Recensie: Stefan Zweig – Ongeduld en Reis naar het verleden
Het bittere einde?
Zowel schrijven als lezen betekent herinneren én herdenken. Dat die laatste twee in elkaar overlopen bewijst het Engelse woord voor herdenking, ‘memorial’, waarin ‘memory’ ligt besloten. Als dit voor schrijven en lezen geldt, dan dus ook voor uitgeven: het boek als gestolde herinnering en nagedachtenis. Uitgeverij Atlas Contact heeft een reeks, L.J. Veen Klassiek, waarin klassiekers worden herinnerd. Op 4 mei leek het me goed om stil te staan bij de twee boeken van Stefan Zweig die in deze reeks zijn verschenen: Ongeduld (2e druk, juli 2013) en Reis naar het verleden (2e druk, april 2015). Stefan Zweig, indertijd één van Europa’s beroemdste schrijvers, was immers ook één van de vele slachtoffers van het Derde Rijk. Zijn boeken werden verbrand en vanaf 1934 verbleef hij in Londen, als hij niet reisde. Toen de oorlog uitbrak, week hij vanuit Bath in Engeland, waar hij inmiddels was neergestreken, via New York uit naar Zuid-Amerika. Over Brazilië publiceerde hij een boek met de titel Brasilien, Ein Land der Zukunft. In zijn nieuwe thuisland schreef hij zijn beroemdste novelle, Schaaknovelle. Hoewel een ‘land van de toekomst’, waar het ‘rassenprobleem’ niet bestond, pleegde hij in Petrópolis, vlakbij Rio de Janeiro, na het voltooien van deze novelle samen met zijn tweede vrouw, Lotte Altmann, zelfmoord. Het Europa zoals hij het zich wilde herinneren had hij beschreven in zijn magistrale memoires De wereld van gisteren – Herinneringen van een Europeaan (verkrijgbaar in de Privé-Domeinserie), een monument – of testament – van beschaving en humaniteit.
Ook in Ongeduld en Reis naar het verleden wordt herinnerd. Ongeduld (de oorspronkelijke titel is Ungeduld des Herzens) is één van de twee romans die Zweig schreef – zijn werk bestaat hoofdzakelijk uit geromantiseerde biografieën (vies romancées) en novellen. Luitenant Toni Hofmiller vertelt zijn levensverhaal aan een schrijver. Hij heeft een onderscheiding gekregen voor zijn dapperheid in de oorlog, maar zichzelf beschouwt hij allerminst als een held. Waarom precies, daarover lezen we in deze roman. Hij vertelt hoe hij als vijfentwintigjarige luitenant in een kleine garnizoensplaats in Oostenrijk-Hongarije huisvriend wordt bij een welgestelde heer genaamd Kekesfalva (een gefingeerde naam, zo verklaart hij) en zijn verlamde dochter Edith, die gek wordt van haar beperking. De jonge luitenant, die op zijn beurt wel een beetje is uitgekeken in het plaatsje en zich lichtelijk verveelt, vormt een welkome afleiding voor haar. Hij laat zich fêteren; ze geven hem cadeaus en er zijn de heerlijkste maaltijden.
De vader, die bijzonder gesteld op Hofmiller raakt, neemt hem in vertrouwen en vraagt hem om te peilen bij hun dokter wat de kansen zijn van zijn dochter om volledig te genezen. Hij vermoedt namelijk dat de dokter hem uit medeleven niet de waarheid vertelt. Hofmiller neemt de taak op zich en de dokter, die hem en passant het levensverhaal van Kekesfalva vertelt, verklaart dat hij nooit de hoop opgeeft bij zijn patiënten en hij maakt melding van een kuur waarover hij heeft gehoord die mogelijk kan aanslaan. Dat doet hij in heel voorzichtige bewoordingen, maar Hofmiller zegt uit medelijden met Kekesfalva, die niets anders wil dan dat zijn dochter geneest, dat de dokter over een nieuwe kuur weet die haar kan genezen. De vader en Edith worden gek van blijdschap. De dokter roept Hofmiller ter verantwoording, maar die stelt voor om Edith en haar vader in de waan te laten, waarmee de dokter onder voorwaarde akkoord gaat.
De enigszins naïeve Hofmiller beseft niet waar al zijn bezoekjes aan het kasteel toe hebben geleid. Het laat zich al raden: Edith staat in vuur en vlam voor de jonge luitenant. Hij gruwt van deze liefde, maar het is wederom medelijden dat hem ertoe beweegt om een halve toezegging te doen aan de vader. De dokter had hem al gewaarschuwd over de morfine die medelijden heet; degene die de morfine krijgt toegediend heeft steeds hogere doses nodig en er komt een moment dat je moet weigeren:
Alleen wie tot het einde gaat, tot het uiterste, bitterste einde, alleen wie het grootste geduld heeft, kan mensen helpen. Alleen als men zichzelf daarbij opoffert, alleen dan!
Die opoffering voert de luitenant maar halfslachtig uit, het lukt hem niet om tot het bitterste einde te gaan, waardoor het medelijden in zijn handen verandert in een ‘moorddadig gif’. De Eerste Wereldoorlog die vervolgens uitbreekt, wordt hem tot medicijn, het biedt hem de mogelijkheid zijn ‘zwakheid’ te vergeten.
In haar lezenswaardige nawoord citeert vertaalster Janneke van der Meulen een passage uit De wereld van gisteren waarin Zweig zijn succes probeert te verklaren:
Ik geloof dat het in laatste instantie te maken heeft met een persoonlijke ondeugd, namelijk dat ik een ongeduldige en temperamentvolle lezer ben. […] alleen een boek dat voortdurend, bladzijde na bladzijde zijn spanning houdt en je tot op de laatste pagina in één ruk ademloos meesleept, schenkt mij werkelijk plezier.
Deze woorden zijn niet ijdel gebruikt, Ongeduld is een zeer meeslepend boek, met als hoogtepunt Edith en haar heftige stemmingswisselingen, ingegeven door frustratie, wanhoop, woede en achterdocht. En de liefde uiteraard.
Ook Reis naar het verleden, een novelle die in de jaren zestig van de vorige eeuw in een archief in Londen werd ontdekt, lees je in één adem uit. Net als in Ongeduld raakt een jongeman genaamd Ludwig verzeild in een wereld van overvloed, maar het verschil is dat Ludwig met graagte de liefde accepteert die hij door de vrouw des huizes in de schoot krijgt geworpen. Hij wordt echter uitgezonden naar Mexico, en door de Eerste Wereldoorlog, die nu spelbreker is in plaats van redding, komt Ludwig pas negen jaar later weer terug in Europa. Daar heeft hij, inmiddels getrouwd, een rendez-vous met zijn oude vlam, inmiddels weduwe, en ze reizen van Frankfurt naar Heidelberg. In de trein herinnert hij zich het voorbije leven. Als ze aankomen zijn ze getuige van een oploop waar ook vlaggen met hakenkruizen wapperen:
“Waanzin,” stamelde hij verrast en tot zichzelf komend. “Waanzin! Wat willen ze? Nog eens, nog eens?” Nog eens die oorlog, die juist zijn hele leven had vernietigd?… en opeens werd alles vertrapt door de stalen pas van de massa, militair aangegord, duizendstemmig, duizendsoortig, in kreet en blik maar één ding uitend: haat, haat, en nog eens haat.
Ze nemen hun intrek in een hotel, waar ze voor de eerste keer de liefde met elkaar zouden bedrijven, maar, zo schrijft Zweig, het verleden heeft zich zich tussen hen ‘ingewrongen’. Hij, ongemakkelijk vanwege de situatie, stelt een avondwandelingetje voor. Terwijl ze lopen kijkt hij naar het spel van hun schaduwen die zich met elkaar versmelten en weer van elkaar losmaken, terwijl zijzelf ‘buiten bereik van elkaars adem voortliepen.’ Wederom het bittere einde. Een oproep aan alle lezers en uitgevers: blijf het werk van Stefan Zweig herinneren, opdat wij herdenken dat de menswaardigheid uiteindelijk sterker is dan de vernietiging, hoe bitter de strijd soms ook moge zijn.
Johannes van der Sluis
Stefan Zweig – Ongeduld. Vertaald door Janneke van der Meulen. Atlas Contact (L.J. Veen Klassiek), 2010, 2e druk 2013. 432 blz. € 15.
Stefan Zweig – Reis naar het verleden. Vertaald door Liesbeth van Nes. Atlas Contact (L.J. Veen Klassiek), 2009, 2e druk 2015. 78 blz. € 12,50.
Moeiteloos kon i me identificeren met Hofmiller. Waar begint en eindigt verantwoordelijkheid en is de opoffering voor het echte medelijden niet te groot, te onwaarschijnlijk. Zoeken we allen niet naar wederkerigheid? Kunnen we de echte medelijden eerlijk opbrengen, of is het fijn dat we ons kunnen verschuilen achter andere prioriteiten?