Recensie: Umberto Eco – Het nulnummer
Eco verliest zich in details
Wie aan Umberto Eco (1932) denkt, zal meteen De naam van de roos zeggen. Zijn middeleeuwse misdaadroman uit 1980 werd een ongekende bestseller, waardoor alle andere boeken die hij daarna schreef telkens met dat eerste succes werden vergeleken. Zoals het steengoede De slinger van Foucault (1988). Of Het eiland van de vorige dag (1994). Eco’s obsessie met historische figuren, vervalsingen, machtspelletjes en gevaarlijke teksten staat ook in zijn nieuwste werk centraal. Het nulnummer is vermakelijk, maar als geheel is de roman niet echt geslaagd.
Waar Eco zijn verhalen voorheen in de veertiende, zeventiende of negentiende eeuw plaatste, speelt Het nulnummer zich in 1992 af. Silvio Berlusconi domineert het politieke debat, en ergens op een kantoor in Milaan probeert een groep gesjeesde journalisten een nieuwe roddelkrant op de markt te brengen. Of eigenlijk is het niet de bedoeling dat de krant verschijnt: Commandeur Vimercate, de geldschieter van het project, wil vooral een aantal proefdrukken maken waarmee hij de media en politici de stuipen op het lijf jaagt. Zo hoopt hij toegang te krijgen tot de machtige elite het land. De eigenaar wil met zijn nulnummers zo veel mogelijk angst en onrust veroorzaken, zodat politici uiteindelijk voor zijn wensen zwichten. De krant als ultiem afpersingsmiddel.
Collona, een man die zichzelf als een mislukte journalist beschouwt, wordt door hoofdredacteur Simei gevraagd om een dagboek van het hele project bij te houden. Die kan Simei later weer gebruiken voor zijn eigen memoires. Bovendien is Collona als enige redacteur op de hoogte van Vimercate’s plannen. De andere journalisten moeten daadwerkelijk geloven dat de krant zal verschijnen, anders storten zij zich niet met volle overgave op hun research. Een van hen, de babbelzieke Braggadocio, denkt dat hij een historisch complot heeft ontdekt: de Italiaanse dictator Mussolini werd aan het einde van de oorlog niet vermoord, maar werd – geholpen door het Vaticaan – stiekem naar het buitenland vervoerd. Simei besluit het verhaal in de nulnummers op te nemen, totdat Braggadocio de volgende dag in een steeg wordt gevonden. Dood.
‘Ik heb een scoop in handen waarmee we zo honderdduizend exemplaren van de Morgen zouden verkopen, als het blad al te koop was. Á propos: ik heb raad nodig. Moet ik mijn ontdekkingen aan Simei doorspelen of moet ik proberen ze aan een andere krant te verkopen, een echte? Het is explosief materiaal, over Mussolini.’
‘Dat lijkt me niet bepaald een verhaal met een grote actualiteitswaarde.’
‘De actualiteit zit hem in de ontdekking dat iemand ons tot op de dag van vandaag een rad voor ogen heeft gedraaid, sterker nog, meerdere mensen, iedereen, eigenlijk.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Het is een lang verhaal en tot op heden heb ik alleen nog een hypothese, maar zonder auto kan ik niet naar de plekken waar ik heen zou moeten om de laatste nog levende getuigen te bevragen. Laten we dus uitgaan van de feiten zoals we die allemaal kennen, en daarna zal ik je vertellen waarom mijn hypothese hout snijdt.’
Het uitgangspunt is enorm spannend en intrigerend. Eco’s geeft in de eerste helft van het verhaal een aanzet tot bespiegelingen over journalistiek, over diverse schandalen die Italië de afgelopen decenia hebben geteisterd, over de manier waarop mensen zich massaal op complottheorieën storten. Helaas blijft het bij een aanzet. De schrijver smijt allerlei theorieën bij elkaar, van de liquidatie van Falcone tot de financiële schandalen rond de vrijmetselaarsloge P2 en de Banco Ambrosiano, waardoor het voor een onervaren lezer, voor iemand die niet thuis is in de Italiaanse geschiedenis, begint te duizelen. Het nulnummer staat boordevol namen, details en verwijzingen, net zoals Eco’s andere verhalen. Maar dit keer gaat hij nergens de diepte in. Het blijft bij verwijzen, bij name droppen. De verwachting wordt nergens ingelost. Voor de doorgewinterde literatuurwetenschapper is dat misschien interessant, maar het gaat duidelijk ten koste van de spanning van het verhaal.
De schaduw van Mussolini hangt boven alles wat er tussen 1945 en zeg maar dit moment in Italië is voorgevallen, en zijn daadwerkelijke dood is het startsein geweest voor de verschrikkelijkste periode in de geschiedenis van dit land, waarbij stay-behind, CIA, NAVO, Gladio, de P2, geheime diensten, het militaire opperbevel, ministers als Andreotti en presidenten als Cossiga betrokken zijn, en natuurlijk ook een groot deel van de extreemlinkse terreurorganisaties, die naar behoren zijn geïnfiltreerd en gemanipuleerd.
Als Eco zich meer op de psychologie van zijn personages zou richten, dan was het verband tussen sommige ideeën helder. In plaats daarvan koos hij voor veel dialoog en weinig beschrijving. Daardoor komen de personages niet echt tot leven en hangen veel ideeën als los zand aan elkaar. Het lijkt erop dat Eco zich te weinig van de grote lijnen heeft aangetrokken. Hij verliest zich in de details. Die details zijn met een ongelofelijk vertelplezier geschreven, dat dan weer wel. Zijn dialogen zijn humoristisch en vol fantasie geschreven. Maar het verhaal grijpt je nergens bij de kloten, wat je van een schrijver als Eco toch ergens zou verwachten.
Justin Waerts
Umberto Eco – Het nulnummer. Vertaald door Yond Boeke en Patty Krone, Prometheus, Amsterdam. 224 blz. € 19,95.