Column: Erik Nieuwenhuis – 1983, The shorts – Comment ça va
1983, The shorts, Comment ça va
De flat bood uitzicht op een kerkhof en een crematorium. Maar niet aan de kant waar ik woonde. Mijn kamer keek uit over de ringweg en het industrieterrein erachter. In de verte loeide het groen van Noord-Groningen de studenten die boven de boomgrens leefden tegemoet: een kleine vijftig kilometer gras en dan de modderpoel die ons van de Noordzee scheidt. Ik was, dat schreef ik al eerder, een romantisch mannetje. In werkelijkheid lag de stad maar 130 kilometer noordelijker dan mijn vorige woonplaats. Toch had ik het gevoel dat je met een beetje aanloop zo over de Waddenzee naar Scandinavië kon springen.
Voor het zover was, bracht ik zes weken door in het zuiden van Europa. In vijftig verschillende auto’s reisde ik in mei via Parijs en Bordeaux naar Perpignan en wist ik in juli via Lyon opnieuw de Middellandse Zee te bereiken. Mijn Frans ging er met sprongen op vooruit. Ik leerde hoe je ‘stomme klootzak, ik kwam van rechts’ moest zeggen en hoe je bij de bakker een brood bestelde waar je gewoon bij kon blijven poepen. Ik zong, op de terugweg tussen Narbonne en Clermont-Ferrand met een schrikbarend nationalistische student van de politieacademie, Hurricane van Bob Dylan. En ik leerde roken van een naamvergeten meisje dat haar sigaretten draaide van roze vloetjes, maar mijn verlegenheid versleet voor desinteresse en uiteindelijk vertrok met een dikke, dronken Brit.
Na een zomer van strandslaperij, flessen wijn van 5 francs, stokbrood met naar pis stinkende camembert en op houtvuur bereide ratatouille was ik tot de slotsom gekomen dat een mediterrane levenstijl heel goed bij mijn persoonlijkheid paste. Als het anders was gelopen met dat naamvergeten meisje was ik, net als mij schoolvriend J.V. (as we speak leraar Engels op een school in de Hérault), vanochtend misschien even naar Aigues-Mortes gereden om Flamingo’s te kijken. Voor iemand die zich aangetrokken voelt tot een dergelijk scenario (quod yes) is studeren in Groningen een wonderlijke keuze. Zoiets als: ‘Ik ben een ontzettend natuurmens, daarom ga ik deze zomer drie weken kamperen in de Botlek.’
‘Het contrast kon niet groter zijn’ lijkt dan ook een logische vervolgzin. Maar augustus en september waren dat jaar ongewoon zomers. De harde Groningse realiteit van een novembernamiddag onder de rook van de suikerfabriek, de sombere dagen in de buitenwijken, de kwaadaardigheid van de inheemse bevolking tegenover de duizenden vreemdelingen die de stad jaarlijks opzoog en weer uitspoog, de Weibergeschichte en het nachtwerk bij de broodfabriek: het was allemaal nog ver, heel ver weg.
In alle eerlijkheid: voor mij was Groningen in den beginne nauwelijks minder opwindend dan Parijs.’Everything little looks big in a mist’, liet een jongen die in dezelfde flat woonde (wél met uitzicht op het kerkhof) me kort na onze eerste ontmoeting lezen. Ergens wist ik dat dit niet het eindstation zou zijn (zoals ik ergens ook weet dat mijn huidige woonplaats niet mijn gare terminus is) maar, zoals mijn vrouw dat ooit zo mooi verwoordde: het leven kwam ertussen. De situatie doet wel wat denken aan die van de hoofdpersoon in All quiet on the Orient express van Magnus Mills (lezen!); die kampeert een weekje in het Lake District in voorbereiding op een motorreis naar India, maar komt – door omstandigheden – maar niet weg. (‘Absorbing, darkly worrying and very, very funny, aldus de persquote op de voorkant van mijn exemplaar.)
Ik liet me door docenten bijpraten over de stand van zaken in de (toen) moderne taalkunde, de letterkunde van de middeleeuwen en de propositionele logica. Dingen waar ik tegenwoordig graag een boom over opzet, maar die me toen in wezen geen mallemoerskont interesseerden. Met de rook van de voornoemde suikerfabriek en de hoofdletter R in de maand november kwam het inzicht aanwaaien dat het verlaten van het ouderlijk huis niet de geniale strategische zet was geweest die de overwinning binnen handbereik bracht. In gewoon Nederlands: god, wat was ik ongelukkig. In december, na het afsluiten van een weinig spectaculair eerste semester liftte ik met Mark S. naar Parijs, waar ik in augustus nog in een roes van triomf op het leven had rondgelopen. We zagen de Mona Lisa, lieten ons clandestien naar de bovenste verdieping van de Tour Montparnasse hijsen en gaven ons laatste geld uit aan whisky en bedorven kaas. Bohémien voor een week. Net te weinig om van te leven, net te veel voor de totale geestdood. Tot ik (elf jaar later) mijn vrouw ontmoette, hield ik me aan dit schema: eenenvijftig weken de treurnis van het gemene leven gelaten onder ogen zien, een week opgelucht ademhalen langs de Seine.
Over Comment ça va van De Shorts kun je veel lelijks zeggen. Zelfs als je het filmpje bekijkt en vaststelt dat de bandleden nog maar heel kort voor hun wereldsucces verrast moeten zijn door haarwoekeringen op voorheen onbegroeide plekken. Mogelijk had de tekstschrijver een neef die op de avondmavo één jaar Frans had gehad. En mogelijk was het nummer ervan opgeknapt als iemand de zanger had verteld dat je gerust een tweede octaaf mag aanbreken als je uitgekeken bent op het eerste en dat je je daarbinnen niet hoeft te beperken tot vier noten per aangeslagen akkoord. Maar dat is zurigheid die de conclusie dat een hit een hit is alleen maar in de weg staat. Mijn levensgezellin, die mijn gehobby m.b.t. het Nederlandstalige lied op z’n best gezegd tolereert, zong aan de brunchtafel zonder haperen het refrein mee. Dan heb je het, als Nederlands bandje wel zo’n beetje gemaakt, lijkt mij.
Los daarvan bevat dit nummer, zoals zo vaak als het over populaire muziek (of opera) gaat, weer één regel die buiten de context van het lied eeuwigheidswaarde heeft. U weet natuurlijk al om welke regel het gaat:
We waren aldoor samen
Samen bij elkaar
Maar lang mocht het niet duren
Nu ben ik hier en zij is daar
Of die ‘zij’ nu mijn eigen vrouw is die zich thuis de vingers blauw typt, terwijl ik voor mijn werk op een vlot op de Drina dobber, een meisje dat roze shaggies draait, of de stad Parijs: more often than not is de ‘zij’ iemand die daar en de ‘ik’ iemand die hier is. Een universeel thema en nog herkenbaar ook. Ziedaar de verklaring voor het succes van The Shorts.
In voorbereiding op de volgende serie (mijn leven in 52 schlagers) wijs ik u alvast op de Duitstalige versie. Niet zomaar een vertaling, maar een bewerking voor het Duitse publiek met eenzelfde, breed toepasbare, filosofische verrassing:
Ich sagte bitte küß mich
Schenk mir ein bißchen mehr
Sie hat mich nicht verstanden
So wie ich sie vorher
Dat de mensen, Franstalig of niet, je soms niet begrijpen, zoals jij de mensen soms ook niet begrijpt.
FIN
Erik Nieuwenhuis