Interview: David Grossman over Komt een paard de kroeg binnen
‘Het was heel bevrijdend om zonder zelfcensuur te schrijven’
Een auteur die in staat is om maar liefst tweemaal een magnum opus te componeren, zoals de Israëliër David Grossman (1954) met Zie: liefde en Een vrouw op de vlucht voor een bericht, en daarnaast gloedvolle romans heeft gepubliceerd als Jij bent mijn mes, De stem van Tamar en de zeer daadkrachtige, poëtische vertelling over de rouw om een kind, Uit de tijd vallen, is een kandidaat voor de Nobelprijs voor de Literatuur. Maar het hardnekkige gerucht gaat dat een of meerdere leden van het Zweedse comité er antisemitische gevoelens op na houden.Laat ze in dat geval vooral de nieuwste vertaalde roman van Grossman lezen, Komt een paard de kroeg binnen, een ‘stand-up’ roman, vol met scherpe grappen over het leven van alledag in Israël en tegelijk een document over een laatvijftiger die zonder mededogen – terwijl hij dat beslist wel verdient – zijn eigen leven, zijn eigen ziel fileert.
‘Vijfentwintig jaar geleden had ik het idee om een verhaal te schrijven over een tiener die uit een van de kampen waar bij ons de verplichte pre-militaire trainingen worden gegeven, naar huis wordt teruggeroepen omdat een van zijn ouders is overleden. Niemand zegt hem echter of het zijn moeder of zijn vader betreft. Elke keer als ik een roman af had, nam ik me voor om eindelijk eens aan dit verhaal te beginnen. Maar ik kon de vorm niet vinden.
Het vinden van de juiste vorm is cruciaal. Uit de tijd vallen ben ik bijvoorbeeld begonnen als een normaal verhaal, als proza. Totdat ik ontdekte dat wanneer ik over de schending van de “normale orde” schrijf – het kind dat sterft voor zijn vader – dat ik ook de regels van de literatuur moet schenden. Ik moest het voor mijzelf schrijven. Op het moment dat ik die tekst over de dood van mijn zoon in korte regels begon te schrijven – in het Hebreeuws is het ook op rijm – was het duidelijk dat dit de juiste manier was om deze lamentatie te vertellen. De vorm moet voor mij bijna “lichamelijk” passen.
Tweeëneenhalf jaar geleden wist ik plots waar ik het verhaal over de tiener in kon passen. Dergelijke ideeën overvallen me, als een bliksemflits, of eerder als een koortsaanval vanuit het niets. Ik verbied mijzelf vervolgens ongeveer een week lang om me met het idee bezig te houden, draai er expres mijn rug naartoe. Maar ondertussen merk ik dat het gegeven in mij aan het werk is. Bijna een fysiek proces waarmee ik me, om het niet te verstoren, beslist niet moet bemoeien. Na die week, als de koorts zogezegd is afgenomen, weet ik wat te doen, waar de problemen en de mogelijkheden van het verhaal liggen.
Ik had nog nooit een roman gelezen die voornamelijk vanuit het perspectief van een stand-upcomedian is geschreven. Een lastige vorm om tot het einde bevredigend vol te houden. Voor de lezer, maar zeker ook voor de schrijver. Ik besloot te proberen om een literaire onemanshow te schrijven. En dat terwijl ik nooit voor een stand-upcomedian naar het theater ben geweest. Wanneer ik weleens een optreden op tv zag, kon het me maar matig boeien. Als schrijver probeer je jezelf uiteraard elke keer opnieuw uit te vinden, iets te maken wat eigenlijk niet kan, of in elk geval voor jou de grens van het onmogelijke raakt. Het vertellen van een grap is een kunst apart. Ik weet hoe ik ze moet vertellen, maar ik “beheers” ze niet, kan ze om een of andere reden nooit onthouden, vreemd genoeg vooral als ze echt goed zijn.
De intensiteit van de situatie rond zo’n show beviel me. Ik plaatste mijn komiek, Dovele Grinstein, op het toneel van een achterafzaaltje in een vervallen café op een industrieterrein ten noorden van Tel Aviv. Een capsule buiten de werkelijkheid waarin hij de realiteit van de buitenwereld infiltreert, naar zijn hand zet met zijn grappen. Hij neemt onder meer de Arabieren, de orthodoxen, de mensen met linkse en met rechtse overtuigingen en de militairen op de hak. Van elk van die groepen zijn wel een paar mensen aanwezig. Daarnaast zijn er nog twee individuen, een eveneens dwergachtige vrouw en een voormalige rechter, die hem respectievelijk uit zijn jeugd en van de pre-militaire dienst kennen. Op die wijze kon ik de vele lagen, de nuances, de drama’s die nu eenmaal besloten liggen in elk contact tussen mensen, goed laten zien, maximaal uitbuiten.
Dovele heeft de rechter nodig om aan hem zijn “parallelle leven” te verklaren. Hij was er bij toen hij in dat pre-militaire kamp gedwongen werd om een andere weg in te slaan. Zijn vriend heeft hem daar verraden. Hij heeft hem niet uitgenodigd om hem te straffen, al voelt de rechter dat wellicht wel zo. Hij wil aan hem – en eigenlijk ook via hem – zijn parallelle leven verklaren. Het leven dat hij heeft moeten leiden als komiek, met een masker.
We kennen allemaal wel iemand die een ander leven is gaan leiden om te beantwoorden aan de druk van ouders, leraren, vrienden, partners. Iemand die ten langen leste dan maar probeert om aan de verwachtingen te voldoen. Of zich voor de belagers tracht te verstoppen, zich wegcijfert. Niet voor niets is Dovele op een gegeven moment bij problemen op z’n handen rond gaan lopen. Het is lastig om iemand tegen z’n schenen te schoppen als zich die op ooghoogte bevinden. Dovele had een zeer verfijnde, intieme persoon kunnen worden, maar omdat hij in zijn jeugd vanwege zijn bril, zijn onooglijkheid en zijn kleine gestalte werd gepest, vaak letterlijk heen en weer werd geslingerd, moest hij zich een harnas van cynisme aanmeten. Hij heeft de rechter nodig om de jongen in hemzelf te redden, om zijn authentieke persoonlijkheid te hervinden.
De rechter krijgt een herkansing, iets dat waarschijnlijk voornamelijk in de literatuur bestaat. Tijdens hun tienertijd in het pre-militaire kamp heeft hij Dovele niet beschermd tegen de pesterijen van de andere jongens terwijl hij daar wel de kans toe had. We zijn stiekem allemaal blij als iemand anders de pispaal is. Iets wat ik me heel erg goed kan herinneren uit mijn eigen jeugd. Wanneer de bullebakken in het publiek tekeergaan tegen Dovele, staat de rechter op, neemt het voor hem op en zegt: “Laat hem zijn verhaal vertellen.” Hij gebruikt zijn autoriteit, kan het zich nu natuurlijk ook veroorloven. Dovele smelt bijna van dankbaarheid. De rechter handelt als een grote broer. Op dat moment start de heling van de wond van Dovele.
Je merkt dat wanneer Dovele zijn ziel echt blootlegt mensen uit de zaal verdwijnen, of in elk geval protesteren, joelen, willen dat hij zich beperkt tot, desnoods snoeiharde, grappen. Mensen hebben een methode ontwikkeld om in de wereld aanwezig te zijn zonder echt naar anderen te kijken. Men prefereert het om blind te zijn. Wanneer je echt kijkt en luistert, dan zorgt dat voor een zekere mate van betrokkenheid, zeker als een persoon “gewond” is.
Denk aan de bezette gebieden in Israël. De meeste Israëli’s zijn normale mensen met een moraal en ze weten, ondanks de uitgebreide verklaringen waarom de bezetting nu al vijftig jaar duurt en kennelijk moet voortduren, dat we daar iets verkeerd doen. Maar als je dat erkent, dan zorgt dat voor een innerlijk conflict. Men kiest over het algemeen voor het wegkijken, het wegdenken.
Veel mensen buiten Israël realiseren zich niet dat wij eigenlijk niet goed weten wat het betekent om in vrijheid te leven. Wij denken dat we een normaal leven leiden. In de laatste drie jaar zijn we plotsklaps tweemaal met Hamas in oorlog geraakt. We zaten in schuilkelders, Gaza werd platgebombardeerd. Je bent er nooit helemaal gerust op, steeds op je hoede. En toch staan we op de wereldlijst van gelukkige mensen altijd in de hoogste regionen. Het is een vreemd soort geluk, op de rand van de vulkaan. Zo nu en dan is er een uitbarsting. Mensen worden gedood, fanatici worden fanatieker. En dan is de oorlog gedaan en niemand kijkt terug. Behalve misschien de families die iemand te betreuren hebben.
Tien maanden geleden waren we in oorlog. Er zullen een hoop Israëli’s zijn die heel hard moeten nadenken als je hen ermee confronteert. Het neigt naar zelfbedrog, het is een overlevingsmechanisme. Wanneer je het bestaan ervan ontkent, kan het je niet schaden. Het is ons geluk en tegelijk onze tragedie dat we dit mechanisme dermate hebben ontwikkeld dat we niets méér willen dan slechts overleven. Dat gaat zo ver dat we niet eens over vrede na willen denken. Als je als partij zelfmoord wil plegen in een verkiezingsprogramma, dan moet je propageren dat je voor vrede met de Palestijnen bent.
Na de oorlog met Gaza heeft Israël niets ondernomen om de situatie te verbeteren. Men wil niet onderkennen dat dat nodig is. Men kijkt weg, is liever blind voor de wond van de ander. Er zijn mensen die dat abusievelijk als een status quo voorstellen. De Palestijnen raken meer en meer gefrustreerd en het antwoord van Israël is het bouwen van meer nederzettingen. Een eruptie kan niet uitblijven. Ik heb een kleindochter van drie jaar oud. Het is bijna niet voor te stellen, maar ze heeft al twee oorlogen meegemaakt. In Gaza en in Israël zijn heel veel getraumatiseerde kinderen.
Dat is de échte tragedie en dat we inmiddels geloven dat we niet meer van de cyclus van geweld afkomen. Tien, vijftien jaar geleden waren er nog mensen die een oplossing zagen. Nu niet meer. Op dat moment verklaar je je als mens verslagen. Dat is wanhoop, maar wel een van de luxueuze soort, voor de Israëli’s welteverstaan. Ze zien geen Palestijnen, ze lezen niets over de bezetting. In de bezette gebieden heb je voor de kolonisten alternatieve wegen, een ander irrigatiesysteem en een andere wet. Een soort Apartheid, al is het niet te vergelijken met de situatie in Zuid-Afrika. Want de rest van Israël is nog steeds een democratie. De partij van de Israëlische Arabieren is de derde grootste partij. Een hele prestatie.
De meeste Israëli’s denken niet na over de bezetting. Hoogstens wanneer er een nieuwe oorlog begint. Een vreemd soort handjeklap: zes weken in de schuilkelders en daarna hebben we weer anderhalf jaar rust. Wanneer je het zo beschrijft, klinkt het waanzinnig. De wereld op z’n kop. Dovele die op z’n handen loopt.
Het was heel bevrijdend om zonder zelfcensuur te schrijven. Om een stand-upcomedian te kunnen gebruiken om alles te zeggen wat je niet kunt zeggen in een zogenaamd ‘net’ gezelschap. Dovele bevrijdt zijn schrijver. Het is de typische Jiddische humor. Hoe kun je iemand uitlachen die zichzelf voor de gek houdt, die zichzelf al straft.
Ik ben de grap gaan zien als een literair genre. Wanneer je een vriend op de hoek van de straat ziet, vertel je hem een grap, je gaat geen aria voor hem zingen. Je weet allebei dat het een verzonnen verhaal is. Maar hij luistert heel nauwgezet en zal lachen. Mensen hebben een andere stem voor het vertellen van grappen en voor het lachen. Misschien vertellen we grappen omdat we weten dat het mensen pleziert, willen we ook mensen plezieren. En ook natuurlijk om angst, om de dood, toe te dekken, weg te lachen. Maar dat is voor de obsessieve moppentappers. Ik kan mensen die constant grappen vertellen niet uitstaan.
Het boek is nu uit in Israël natuurlijk, maar ook in Italië, Nederland, Spanje en Catalonië en vanuit al die landen krijg ik via de uitgevers moppen toegestuurd voor in de volgende editie, Jiddische grappen natuurlijk, maar vooral veel over paarden en kroegen. Over allerlei dieren en drank eigenlijk. Ik ben benieuwd hoeveel ik er in totaal krijg als alle vertalingen zijn gepubliceerd. Niet dat ik er met betrekking tot deze roman iets mee kan. Elke mop heeft een specifieke plaats, staat daar met een uitgesproken doel.’
Guus Bauer
David Grossmann – Komt een paard de kroeg binnen. Vertaald door Ruben Verhasselt. Cossee, Amsterdam. 256 blz. € 19,90.
(foto: © Das blaue Sofa / Club Bertelsmann)