Recensie: J.M. Coetzee & Arabella Kurtz – Het Goede Verhaal
Kun jij helpen?
Het goede verhaal is een reeks gedachtewisselingen tussen de Nobelprijswinnende auteur J.M. Coetzee en psychoanalytica Arabella Kurtz. Binnen hun eigen vakgebied gaan zij op zoek naar de raakvlakken tussen psychoanalyse en romanschrijven. Het resultaat is een fascinerende brainstorm op hoog niveau, een geëngageerd gesprek over fictie, fantasie en waarheid. Maar de gesprekspartners behouden ook hun meningsverschillen. ‘Verheldert dit de zaak enigszins, of breng ik je alleen maar verder in de war?’
Het doel van Coetzee en Kurtz is om te onderzoeken, niet om kant-en-klare antwoorden te geven. Die intentie zorgt ervoor dat het gesprek ontspannen verloopt. Coetzee is degene die de discussie aanzwengelt, Kurtz probeert adequaat te reageren. Zodra de eerste zich dreigt te verliezen in abstracte theorieën, is het telkens de tweede die met haar ervaring als arts de boel op de grond houdt. Wat dat betreft zijn de twee gesprekspartners flink aan elkaar gewaagd.
Coetzee’s eerste vragen gaan over het karakter van de waarheid. Is het voor een patiënt niet genoeg hem of haar met een waarheid te confronteren die misschien niet helemaal de volledige waarheid is, maar goed genoeg om de patiënt weer te laten functioneren? Zal een fantasievolle versie van de waarheid niet voldoende zijn? Kurtz brengt zijn filosofische vraag terug naar de ervaring: wanneer een nieuwe patiënt voor het eerst inzicht krijgt in de reden waarom hij of zij zo ongelukkig is, dan is dat geen historische of wetenschappelijke waarheid, zoals Coetzee bedoelt, maar een emotionele. De schrijver gaat een stap verder: stel dat iemand een vals verhaal over zichzelf vertelt, om zijn of haar eigenwaarde op te krikken – is dat dan moreel wenselijk?
Coetzee houdt zich in het begin van het boek vooral bezig met de vraag of er een absolute waarheid buiten het verhaal of het gedicht bestaat. Zo niet, dan is het volgens hem opmerkelijk dat de psychotherapie daar weinig aandacht voor heeft. Kurtz reageert door op de waarde van symbolisch denken te wijzen, op de helende werking van het verzonnen verhaal over je eigen geschiedenis. Het is niet zo gek dat het gesprek vervolgens afbuigt naar het geheugen en de biecht. Wat als iemand ervoor kiest om verontrustende herinneringen te onderdrukken? Coetzee haalt voorbeelden aan van mensen die misdaden plegen en de herinneringen hieraan onderdrukken, zodat zij met zichzelf kunnen leven. Leidt deze vorm van onderdrukking niet tot psychologische schade?
De beste passages uit het boek zijn die waarin Coetzee’s bedenkingen samenvallen met zijn eigen geschiedenis.
…ik heb geleefd als lid van een groep veroveraars die zichzelf lange tijd definieerde in termen van ras en geloofde dat wat ze bereikte met het zich vestigen in (‘civiliseren van’) een vreemd land iets was om trots op te zijn, maar die vervolgens, gedurende mijn leven, om redenen van wereldhistorische aard, haar kijk op zichzelf en op wat ze bereikt had grondig moest herzien, en daarom het verhaal moest herzien dat ze zichzelf over zichzelf vertelde, dat wil zeggen, haar geschiedenis.
Coetzee wijst erop dat zijn voorouders, zowel in Zuid-Afrika als in Australië (waar hij momenteel woont) op een onmenselijke manier met de oorspronkelijke bevolking omgingen, maar dat ze zich gesteund voelden door hun eigen verhaal. Helemaal weerzinwekkend wordt het volgens de schrijver wanneer nationalisten vandaag de dag het gedrag van hun kolonialistische voorouders relativeren. Ze beweren dat zijzelf zich niet schuldig zouden maken aan zulke wreedheden, maar ze zijn wel degelijk trots op de uiteindelijke resultaten. Deze paradox knaagt aan Coetzee’s geweten, en hij lanceert een prikkelend (en ironisch) gedachte-experiment voor onze eigen tijd:
We kunnen in het volste vertrouwen voorspellen dat over een generatie over twee Australische schoolkinderen in hun geschiedenisboek zullen lezen dat aan het begin van de eenentwintigste eeuw hun voorouders geen middel onbeproefd lieten, rechtvaardig of onrechtvaardig, om het tij van Aziatische immigranten naar Australië te keren, en dat ze daarbij over het algemeen op een ongepaste (dat wil zeggen onmenselijke) manier te werk gingen. Gelukkig, zo zal hun geschiedenisboek vervolgen, is de tijdgeest veranderd en heersen er nu meer verlichte opvattingen.
Hier valt de inhoud van de briefwisseling geweldig samen met Coetzee’s persoonlijke leven en de huidige tijd. Zijn vaststelling is er eentje om te onthouden. Hoe kunnen we als land onze voorouders respecteren als we het verhaal waarin zij geloofden niet delen, als zij hun agressie tegen de ander rechtvaardigen als zelfverdediging? Langs deze weg keert het gesprek terug naar de literatuur. In het laatste hoofdstuk spreken Coetzee en Kurtz over W.G. Sebald, die voor Coetzee een identiteitsconflict illustreert dat kenmerkend is voor fictie. Kurtz zegt hierover:
Wat is de boodschap die ik uit Austerlitz wil halen? Dat is het volgende: dat we natuurlijk allemaal beperkingen en gebreken te over hebben, zwakheden en blinde vlekken waardoor wat we van onszelf en de wereld om ons heen kunnen zien wordt verdraaid of verwrongen. Wellicht is het opmerkelijke niet dat onze blik beperkt is, maar dat we überhaupt ergens inzicht in hebben.
Uiteindelijk bestaat volgens Kurtz een verhaal altijd uit een beperkt narratief, uit het onderdrukte en verdrongene dat telkens terugkeert, dat de strijd aangaat met de heersende tijdsgeest en met de ficties van alledag. Alleen op die manier kunnen goede verhalen ontstaan. Zonder de geestelijke instabiliteit geen speurtocht, en zonder speurtocht geen verhaal. Coetzee herhaalt zijn eerdere vraag: ‘maar stel dat het verdrongene niet altijd terugkeert?’ We kunnen nu alleen maar hopen dat de twee hun gesprek voortzetten en het onderwerp verder uitdiepen.
Justin Waerts
J.M. Coetzee & Arabella Kurtz – Het Goede Verhaal. Vertaald door Peter Bergsma & Joost Poort, Cossee, Amsterdam, 224 blz, € 22,90.