Recensie: Rudy Kousbroek – Het rijk van Jabeer
Het meisje met de eierstokjes en andere nieuwe sprookjes
Voor kleine meisjes zou de moraal van ‘Roodkapje’ kunnen zijn dat het verstandig is uit de buurt van wolven te blijven. Van het sprookje zijn vijfendertig op schrift gestelde versies bekend en meer dan de helft daarvan eindigt op het moment dat de wolf het meisje verslindt. Voor historici, echter, valt er meer van het sprookje te leren: ‘Het lijkt iets te zeggen over de mentale wereld van de vroeg moderne agrarische bevolking.’ Aldus de Amerikaanse historicus Robert Darnton in de Huizinga-lezing die hij op 9 december 1983 in Leiden hield.
Sprookjes, in al hun varianten, ontstonden door mondelinge overlevering. Van generatie tot generatie werden ze uitgebreid en verfijnd, en uiteindelijk werden ze opgeschreven. In Frankrijk gebeurde dat onder anderen door Ch. Perrault die de Sprookjes van Moeder de Gans (1697) verzamelde, in Duitsland door de broers Jakob en Wilhelm Grimm, die de Kinder- und Hausmärchen (1812-1815) publiceerden. Sprookjes, zo meent Darnton, ‘vertelden aan boeren hoe de wereld in elkaar stak en ze leverden een strategie om ermee overweg te kunnen.’ Het analyseren en duiden ervan verschaft inzicht in de typerende kenmerken van de ‘volksaard’.
Darntons stellingname werd na die Huizinga-lezing sterk bekritiseerd — de Amsterdamse volkskundige A.J. Dekker betoogde bijvoorbeeld dat Darntons vergelijkende methode niet deugde — maar belangrijke elementen van zijn these bleven ook behouden: sprookjes kunnen op verschillende niveaus geïnterpreteerd worden, ze zeggen iets over de tijd waarin ze gevormd en opgeschreven werden. Lees ik de sprookjes die Rudy Kousbroek in Het rijk van Jabeer bundelde, dan besef ik weer ten volle dat we in een tijdperk van demystificatie en ontmythologisering leven en dat Kousbroek in Nederland van die geesteshouding de opvallendste representant is. Het is een lakei die de gouden bal van de prinses uit de koninklijke vijver vist en de behulpzame kikker — die natuurlijk een prins is — blijft gewoon een kikker, zij het met een gebroken hart…
Het rijk van Jabeer omvat twaalf bewerkingen (’transformaties’) van beroemde sprookjes, gevolgd door een essay waarin Kousbroek zijn vraagstelling en werkwijze toelicht. Het gaat hem niet om het pellen van de lagen waarop een sprookje betekenis heeft — als je ze allemaal gehad hebt, houd je vermoedelijk niets over, stelt hij, er wordt niets onthuld — maar om een merkwaardig verschijnsel dat de voortgang van het sprookje als verhaal bepaalt: de continuïteit berust op discontinuïteit. Een voorval in een sprookje zou het verhaal tot een snelle en voor de hand liggende ontknoping kunnen voeren, maar nee: de geschiedenis neemt een onverwachte wending, het verhaal gaat vrolijk voort. ‘Bommen’ noemt Kousbroek zulke momenten van discontinuïteit of onregelmatigheid, en in zijn transformaties brengt hij die bommen tot ontploffing. Het fantastische verandert daardoor in het alledaagse; de afloop is doorgaans noodlottig. Zo wordt de staljongen, die het toverwoord ‘appelmoes’ heeft afgeluisterd om met de prinses te kunnen trouwen, na het zelfverzekerd uitspreken ervan toch onthoofd. En zo blijkt de prins, die tijdens het bal op Poezenaster valt, de volgende dag ‘een miserabel geheugen voor gezichten’ te hebben. Bovendien zijn er heel wat meisjesvoeten waaraan een muiltje maat 38 past…
Het ‘Meisje met de eierstokjes’, Roodkapje genoemd, steekt zwavelstokjes aan als ze eenmaal bij de wolf in bed ligt.
‘Grootmoeder… ik bedoel grootvader!’ fluisterde ze, ‘wat heb je een grote…’ In het licht van het vlammetje keek de wolf haar aan. Ieder die haar aankeek moest wel van haar houden.’
Robert Darnton zal vreemd opkijken als hij hoort dat kleine meisjes best met wolven mogen omgaan, als ze maar zwavelstokjes meenemen.
Anton Brand
Rudy Kousbroek – Het rijk van Jabeer, getransformeerde sprookjes en een essay. Meulenhoff, Amsterdam. 58 blz.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 1 maart 1985.