Recensie: Annemarie de Gee – De kus van een clown
Het noodlot is een groteske komedie
In de films van de Zweedse regisseur Roy Andersson lijken bijna alleen maar dolende zielen voor te komen. Ze drijven een weinig rooskleurige handel in feestartikelen, steken hun eigen meubelzaak in de hens om verzekeringsgeld op te kunnen strijken (wat vanzelfsprekend mislukt) of vallen plots dood neer aan het buffet van een cruiseschip zonder dat iemand zich om ze bekommert (dit in tegenstelling tot het vers getapte en onaangeroerde biertje dat ze op de valreep toevoegen aan hun nalatenschap). De afzonderlijke scènes vertonen eenheid op thematisch vlak en op het gebied van sfeer – ijskoud, gortdroog, absurdistisch en af en toe lichtelijk macaber –, zonder dat ze samen een veelomvattende plot construeren.
In De kus van een clown hanteert Annemarie de Gee een min of meer vergelijkbaar procedé: in niet zelden groteske scènes rijgt ze op een laconieke toon schijnbaar willekeurige levens aan elkaar die tezamen een gevoel van richtingloosheid uit lijken te drukken, en tegelijkertijd misschien ook wel de absurditeit van het alledaagse dienen te onderstrepen – ook al speelt het macabere een veel explicietere rol bij De Gee dan bij Andersson.
In het eerste deel van de korte roman kijkt Paul Pekman apathisch toe als een Schubert aanheffende lilliputter annex clown de begrafenis van zijn vader verstoort, maar hij slaat diezelfde dag wel een bejaardenverzorgster de hersens in met een antieke koekoeksklok; laat toneelspeelster in opleiding Rosa zich nemen door de vader van haar goede vriendin Laura Jackson; wordt Laura op datzelfde moment op een rotonde doodgereden door meneer Steenhuizen, die kort daarna ook nog eens de overname van zijn in ecologische verswaren gespecialiseerde cateringbedrijf ziet afketsen en beklaagt Rosa zich in het voorbijgaan over het publiek dat Laura trekt met haar sterfscène. En dat allemaal op één en dezelfde dag.
Pekman, Steenhuizen en Rosa eisen te midden van een keur aan personages uiteindelijk de hoofdrol op en ontvluchten in het tweede deel van het boek, zonder dat ze elkaar overigens kennen, gezamenlijk hun kuststadje en kiezen voor een verblijf op zee op een oude boot. Daar verkwisten ze in sneltreinvaart alle proviand en begeeft de motor het, maar dat geeft op dat moment niet echt, want het door lelijkheid en zinloosheid gedomineerde vasteland is eindelijk uit hun gezichtsveld verdwenen. Als de wind even later gaat liggen en de zeilen van het schip ook niet gebruikt kunnen worden, dobberen de drie richtingloos op het water en zijn ze terug overgeleverd aan krachten die buiten hun invloedssferen liggen. Uiteindelijk dwingt de stroming ze terug naar het vasteland.
De Gee slaagt er uitstekend in een sluimerend onheilspellend sfeertje op te roepen, maar weet de afzonderlijke scènes maar moeizaam met een interessante overkoepelende betekenis te laden. De personages blijven vlak en de slotsom van het boek is uiteindelijk dan ook aan de dunne kant. Ook schiet De Gee soms enigszins door in haar absurdisme. De achteloosheid van een zin als: ‘Toen trapte meneer Steeghuizen per ongeluk op het hoofd van het meisje op straat,’ moet de lezer in heel zijn onderkoeldheid waarschijnlijk aangrijpen en vervreemding oproepen, terwijl dergelijke gemakzuchtige schrijfsels vol effectbejag eerder zijn irritatie wekken.
Sterker is De Gee op haar subtielere momenten, als Pekman zijn bejaarde moeder bezoekt in het verzorgingstehuis bijvoorbeeld. Scènes zoals die kunnen een personage juist voldoende inkleuring geven om een lezer aan zijn bewegingen te binden, zonder dat De Gee haar suggestieve stijl direct hoeft op te geven. Niet ieder personage hoeft de bagage van een Alfred Issendorf mee te krijgen, maar in het geval van De kus van een clown rest de lezer, ondanks de aardige sfeertekening en enkele onmiskenbaar sterke momenten, nu niet veel anders dan een onverschillig schouderophalen.
Jelle Spijkstra
Annemarie de Gee – De kus van een clown. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 172 blz. € 17,99.