Recensie: Bas van den Bosch – Klem
Het zit tussen de oren
In het romandebuut van docent en copywriter Bas van den Bosch (1953), Septemberlicht, krijgt de jonggestorven vader van de hoofdpersoon een gezicht en wordt er en passant een raadsel opgelost. In roman nummer twee, Klem, volgen we de elfjarige Paul in het jaar 1962 in een katholiek Amsterdams milieu. Zijn moeder is, amper eenenveertig jaar oud, gestorven aan kanker. Zijn vader, een knappe man, filiaalleider van een Bondsspaarbank, weet geen raad met het verlies en kan zijn zoon, die zich eigenlijk alleen bij zijn moeder kon uiten niet bijstaan.
Het is de tijd van het binnenboord houden van emoties. Ieder huisje heeft z’n kruisje, maar het leven gaat door. Op school mag je een weekje afwezig zijn, in de geest wel te verstaan, maar daarna moet je weer volop en vrolijk meedoen. Er zijn nog geen tranentrekkende programma’s op tv. Sterker nog: de tv doet mondjesmaat zijn intrede, met een voorzichtige programmering op één net, voornamelijk in de avonduren.
Paul denkt dat hij schuld heeft aan de dood van zijn moeder. Zij heeft hem in haar laatste uren gevraagd om nog een keer bij haar te komen liggen, maar hij heeft het geweigerd, het bleke vogeltje van zesenveertig kilo is eigenlijk zijn moeder niet meer. Hij heeft haar uitgestoken armen nogal hardhandig afgeweerd. De spanning, de angst voor de ontdekking van zijn ‘misdaad’, zorgt voor lichamelijke problemen. Zelf aangericht. Hij weigert zich letterlijk te ontlasten, houdt zijn poep zo lang op dat hij op een gegeven moment bij zijn enige vriend – een volwassen man, de brugwachter op de Sloterkade, een rechtdoorzee type – in het toilet van het wachthuisje de stront uitkotst.
In de weken daarvoor heeft de vader Paul naar een psycholoog op een der grachten gestuurd. Vader bezig met zijn eigen verwerking, ook middels ene Tine, een van zijn ondergeschikten, is door Pauls godsvruchtige schooljuffrouw, een kinderloos hoeder van dertig jongens – gescheiden onderwijs nog – op de wat labiele toestand van zijn zoon gewezen. Het zit volgens haar waarschijnlijk tussen zijn oren.
Van den Bosch weet gedurende het gehele boek goed ‘in karakter te blijven’. Het perspectief van de elfjarige onzekere jongen wordt van begin tot eind consequent gehanteerd. En hierin schuilt ook direct het grootste bezwaar van deze roman. Zijn dit soort ‘jeugdherinneringen’, vol met de overbekende nostalgie, de radiodistributie, de opkomst van de supermarkt, de koelkast en zo, zonder volwassen tegenhanger, zonder reflectie niet te particulier? Een zekere melancholie ontbreekt, Van den Bosch neigt naar sentimentaliteit. De kans om een extra laag aan te brengen, bijvoorbeeld door een volwassen Paul op te voeren die duidelijk maakt waarom deze tijd zo belangrijk was voor de jongen, laat de schrijver liggen. Dat zou deze roman ‘noodzakelijker’ maken.
Paul zit te pas en te onpas onder de tafel in de woonkamer, of in het ziekenhuis onder zijn bed, afgeschermd met een laken. Daar hoort hij de volwassenen belangrijke zaken tegen elkaar vertellen. Papa met zijn broer bijvoorbeeld die missionaris is in Afrika, maar vanwege het einde der koloniale tijden thuis is gekomen. Het op deze manier opvangen van bekentenissen, biechten, zo u wilt, komt gedurende de roman steeds meer over als een truc. Stilistisch is er helaas weinig te beleven. Excuus, maar op dat vlak is het typisch Nederlands schoolmeesterproza. De tussenzinnetjes ‘een uitdrukking van vader’, ‘zo noemde ze dat’, ‘zijn woorden’, enzovoort, worden zo veelvuldig gebruikt dat het een maniertje wordt en dus gaat irriteren.
Aan het einde blijkt, daar is het raadsel weer, wat er daadwerkelijk is gebeurd in de ziekenhuiskamer met Pauls moeder. Een gedurfde beslissing van de vader, zeker voor die tijd. De weg naar dit absoluut interessante gegeven is te lang en had een betere, diepere uitwerking behoefd. Het verhaal blijft te veel op afstand, is helaas toch iets te vrijblijvend.
Guus Bauer
Bas van den Bosch – Klem. Atlas Contact, Amsterdam. 190 blz. € 21,95.