Recensie: Hans Sleutelaar – Wollt Ihr die totale Poesie?
Beknopter kun je emoties niet samenballen
Op de Dokumenta 8 in Kassel in 1987, stelde ‘zwijgend dichter’ Hans Sleutelaar (1935) luidsprekers op van het type megafoon om zijn eenregelig gedicht, ook wel monostichon genoemd, ‘Wollt ihr die totale poesie?’ voortdurend de ether in te slingeren. Een zeer effectieve knipoog naar de slagzin ‘Wollt ihr den totalen Krieg?’ waarmee propagandaminister Joseph Goebbels op 18 februari 1943 in het Sportpalast in Berlijn – nota bene vlak na de desastreuze nederlaag in Stalingrad – de menigte tot uitzinnige bijval wist op te zwepen. Meer bijval voor de poëzie, lijkt Sleutelaar daarmee te willen oproepen, stel u net zo geestdriftig open. Een edel, maar o zo droevig streven. Maar in die tevergeefsheid schuilt ook de kracht.
Wat de totale poëzie in de ogen van Sleutelaar inhoudt, valt te lezen, en door de opmaak eigenlijk ook te bezien, in het Verzameld Werk van Sleutelaar. Een zesennegentig pagina’s tellend boek met – hoe kan het anders – de titel van zijn beroemde monostichon. Sleutelaar, die samen met Hans Verhagen, Armando en zijn goede vriend de illustere C.B. Vaandrager – die van ‘In Madurodam / de kroketten in het restaurant zijn aan de kleine kant’ – deel uitmaakte van De Nieuwe Stijl, publiceerde in de jaren zestig veel in tijdschriften. Eerst in 1979 verscheen zijn debuut Schaars licht, om vijfentwintig jaar later opgevolgd te worden door Vermiste stad, Rotterdamse kwatrijnen. Sleutelaars poëzie is schaars, in de goede zin van het woord. Beknopter, ingedikter, kun je emoties welhaast niet samenballen. Je hebt de leegte van de pagina’s eenvoudigweg nodig.
Dat blijkt ook weer uit deze door de dichter zelf samengestelde verzamelaar voorafgegaan door een veelzeggend motto van de Romeinse schijver Marcus Valerius Martialis: ‘Je kunt niet strenger zijn voor mijn nietige verzen dan ik zelf ben geweest.’
Interessant is de sectie ‘Vroege Verzen’ waarin het experiment de boventoon voert, waarin bijvoorbeeld de cyclus ‘Voeten maat 44, schoenen maat 43 ½’ de tijdgeest goed weergeeft. Tien gedichten hoofdzakelijk bestaande uit twee regels, op de schouder en de buik van de pagina, bij de eerste publicatie opgedragen aan Hans Verhagen, ‘prototype van een generatie’.
De aantekeningen achterin de bundel openen een extra belevingswereld. Geven aan voor wie de gedichten bestemd zijn, zoals de verschillende andere Sleutelaars, Jules Deelder en uiteraard jeugdvriend Vaandrager, waarvan hij in 2008 de verzamelde gedichten bezorgde en van wie een tweetal coproducties zijn opgenomen. De prins der dichters A. Roland Holst komt voorbij en ook de ongelukkige uitgever Olivier Boelen (1940-1977) die zijn aanzienlijke erfenis in moderne literatuur stak, middels peperdure brochures, mooie uitgaven en enorme voorschotten en in 1965 met Simon Vinkenoog medeorganisator was van de manifestatie Dichters in Carré. (Op tv uitgezonden. De doorbraak van Deelder, spraakmakend optreden van Johnny van Doorn.)
Het aan Boelen geweide monostichon, zegt alles over het leven van deze kleurrijke mecenas:
Het leven veinzend, ging hij er aan voorbij.
Een gedicht dringt zich op, om persoonlijke gronden. Het is opgedragen aan de dichter/schrijver/ islamist Arie Visser (1944 – 1997). Iemand die Sleutelaar zelf ontroerend aanduidt met ‘ouwe Chinees’.
In het Zuiderbad
‘Spreiden!’ Kinderbenen gaan spartelend open.
‘Sluiten!’ En weer dicht. Zwemles maakt gedwee.
De oude naast me krijgt zijn leden moeilijk mee.
Hij tart de dood, die hij niet kan ontlopen.
O stank van chloor, zweet en goedkope zeep!
Goddank dat ik mij levend weet.
De kwatrijnen over Rotterdam behoren tot Sleutelaars sterkste, indringendste werk. De stad, de sfeer, de geschiedenis in alle zestien gedichten zijn sterk invoelbaar, vaak op rijm. De kracht ligt daarin dat het rijmschema de tekst niet banaliseert, maar eerder een kanaliserende werking heeft. De rijm komt als geroepen, zoals Sleutelaar in het toegevoegde essay Kan rijm nog? het omschrijft.
Een uitstekend essay over zijn drijfveren, over de manier waarop gebonden poëzie door menig modern dichter (Sleutelaar doelt dan ook op de Vijftigers) als een besmettelijke ziekte wordt gemeden. Ergens ook begrijpelijk vanwege de negatieve connotatie, al maakt het werk van Sleutelaar zelf duidelijk dat het onzin is, achterhaald ook. Rijm hoeft niet volks te zijn, is ook niet altijd een verhulling van een zwakke dichtbroeder.
‘Rijm vraagt van de dichter gehoorzaamheid. Zijn eigen ik vervluchtigt als het ware door het rijm. Wie rijmt, doet een beroep op een ander. Hij respecteert de rechten van de lezer. Hij spreekt de taal van de duidelijkheid.’
Een uitermate sterk, geldig stuk, dat de wens oproept om ook Sleutelaars essays en polemieken gebundeld te zien.
Grafschrift voor C.B. Vaandrager
De dichter, in het stugge woord bedreven,
die zijn gesloten hart nors openstelde,
sleet hier zijn barre, boze dichtersleven.
De stad bestaat in wat hij haar vertelde.
Guus Bauer
Hans Sleutelaar – Wollt Ihr die totale Poesie? De Bezige Bij, Amsterdam, 96 blz. € 18,50.
Chrétien Breukers besprak eerder deze bundel van Sleutelaar in zin rubriek Achteraf is alles altijd eenvoudig.