Reportage: Het Tuinfeest in Deventer knetterde dit jaar niet echt
Het Tuinfeest in Deventer is al jaren één van de best bezochte poëziefestivals van Nederland. Naast de slimme positionering van het festival een dag voor de boekenmarkt telt ook mee dat ze elk jaar weer een flink aantal bekende namen programmeren naast een groep jongere dichters. Met een line-up met onder meer Ingmar Heytze, Joost Zwagerman, Anneke Brassinga, Menno Wigman, Nico Dijkshoorn en Ellen Deckwitz heb je als Poëziefestival sowieso een flink aantal publiekstrekkers.
De vijf tuinen zijn nog steeds het hart van het festival en variëren allen in omvang en indeling. Bij Avicenna moeten de vrijwilligers het publiek constant op het knerpende grind wijzen terwijl de intieme Atheneaeum alleen via een gangetje is te bereiken (en als bonus ook nog eens alleen tijdens het festival bezichtigd kan worden). De archieftuin is door zijn indeling redelijk intiem, maar kan ook flink wat mensen herbergen die dan vanaf een kronkelpad nog net de dichters kunnen zien.
Het festival opent met de bekendmaking van de nieuwe Deventer stadsdichter. Als de wethouder van dienst aankondigt dat het contrast tussen de oude stadsdichter Herman Posthumus Meyjes en de nieuwe stadsdichter niet groter kon zijn denk ik even dat de jury Ellen Deckwitz heeft gevraagd, maar het blijkt de vijfentwintigjarige Johanneke ter Stege te zijn die Meyjes mag opvolgen. Als Meyjes in een oubollig gedicht de muze Terpischore ‘eert’ en aankondigt dat zijn ‘lier gesmoord is’ kan je daar als bezoeker alleen maar blij om zijn. Ter Stege is zichtbaar dolgelukkig met de benoeming en draagt drie gedichten voor die spannender dan het werk van Meyjes zijn en veel eigentijdser. Je merkt nog wel ruimte voor verbetering, maar er zijn ook rake zinnen als ‘Je gaf me Tsjechisch bier dat de muren zacht deed dansen’. Hopelijk profiteert Ter Stege van de optredens en opdrachten waar je als stadsdichter mee te maken krijgt, dan zwaait Deventer over twee jaar een stadsdichter uit die zich sterk heeft ontwikkeld.
Dat ze podiumervaring heeft bewijst Ter Stege later op de dag met de voorstelling Andermans Bloed die ze samen met Eva van Pelt maakte vanuit Productiehuis ON. In de voorstelling gaan beide makers met elkaar in gesprek over ambities en de verwachtingen die het publiek kan hebben. De sterke liedjes die beiden zingen dragen de voorstelling en smaken naar meer.
Ondertussen treden zo’n dertig dichters op die tussen 16.00 uur en 23.00 uur elk tweemaal een kwartier mogen vullen. Een uitgelezen kans om nieuw werk ten gehore te brengen. Daniël Vis werkt aan een nieuwe bundel die handelt over iemand die in zijn hoofd beleeft dat hij in een inrichting zit en terwijl de klokken beginnen te luiden draagt hij een gedicht voor over dwangmatig handelen. Joost Zwagerman leest een tuin verder het openingsgedicht voor uit zijn aanstaande bundel Wakend over God waarin een onbetrouwbare verteller met grootheidswaan vertelt hoe hij over God waakt. Het nieuwste is een gedicht van Ester Naomi Perquin die onderweg naar het festival een gesprek hoorde waarin een meisje uitlegde waarom ze het had uitgemaakt met haar vriendje. Om hem een hart onder de riem te steken heeft ze een gedicht waarin de regel ‘Als je bitch wilt chillen is dat geen probleem’ regelmatig terugkeert. Ingmar Heytze neemt tijdens haar optreden overigens de taak op zich die regel voor te dragen.
Doordat ik me van tuin naar tuin begeef mis ik ook wel eens iets. Ik zie Lucas Hirsch nog net een laatste regel uitspreken en hoor Joost Zwagerman zeggen dat het voorgaande gedicht voor Rogi Wieg is. Ook Menno Wigman en Pieter Boskma staan uitgebreid stil bij Wieg. Laatstgenoemde leest enkele sterke geëngageerde gedichten voor die me veel meer bevallen dan zijn werk uit Zelf (2014). Robert Anker en Saskia Stehouwer weten ook de aandacht te trekken met sterk geëngageerde gedichten. Anker lees een prachtig gedicht voor met zin snedes als ‘Dat ik Afrika aantrek/ als mijn eigen NGO’. Stehouwer verhaalt over de derde generatie joden die om moeten gaan met wat hun grootouders is overkomen en bootvluchtelingen. Hierbij geeft ze ook mooi weer hoe je als dichter met zo’n zwaarbeladen onderwerp kan worstelen.
Lichtere onderwerpen zijn er natuurlijk ook. Stehouwer heeft het over haar Funda-verslaving (nu kijkt ze nog maar één keer per maand) en Heytze heeft een gedicht over sleutels die met je meeverhuizen en waarvan je niet weet waarop ze passen. Familie is ook zo’n terugkerend thema. Van de dochters van Heytze tot de gedichten over moeders die Ted van Lieshout en Myrte Leffring voordragen. Van Heemstra biecht nog op na haar bevalling minstens vier bundels te hebben geschreven die allemaal waardeloos waren en leest dus toch maar ouder werk voor.
Nadat Van Heemstra afrond besluit ik te wachten om nog een optreden van Martijn Holtslag te zien en daarna rustig naar het station te gaan. Als Holtslag opeens flink over zijn tijd heen gaat blijkt de intieme Athenaeumtuin een val: ik zit vooraan en achter me staan minstens honderd man die niet zomaar opzij kunnen. Zij vermaken zich prima, maar meer dan 30 minuten Holtslag is mij te veel van het goede. Zijn voordracht is (veel) sterker dan zijn poëzie en als een woordgrapje de clou is begint mij dat na een tijdje te irriteren. Enkele opmerkingen over suffe poëzie zijn prima, maar een deel van de poëzie die hij er tegenover zet is niet zo sterk als vergelijkbaar werk wat ik vanmiddag hoorde. Rennend naar de trein (die ik nog net haal) bedenk ik dat zijn performance wel een lacune van het Tuinfeest blootlegde. Naast hem, Daniël Vis en Ellen Deckwitz waren er weinig dichters die een optreden echt kunnen laten knetteren. Een Didi de Paris, Joost Oomen, Andy Fierens, Daan Doesborgh of ACG Vianen mogen ze volgend jaar zeker laten aanrukken.
Maarten Praamstra
(foto’s: © Maarten Praamstra)