Essay: Arjan Peters – Tegen het vergeten van Maarten Maartens
Afgelopen zaterdag hield Arjan Peters een lezing bij een symposium over de schrijver Maarten Maartens (1858 – 1915) in het huis De Zonheuvel bij Doorn, tegenwoordig het Maarten Maartenshuis geheten. Een schrijver die nodig herontdekt moet worden, aldus Peters.
Tegen het vergeten van Maarten Maartens
Aan vergeetachtigheid zit een groot voordeel: je kunt aan de lopende band herontdekkingen doen, en als je vergeetachtigheid werkelijk ernstige vormen heeft aangenomen, kun je ze voor regelrechte ontdekkingen aanzien. Een dergelijk verschijnsel doet zich de afgelopen jaren voor in de Nederlandse boekenwereld: de ene uitgeverij na de andere laat ons oude meesters herontdekken, herdrukt boeken die ooit succes hadden maar die nu niemand meer kent, en wijst ons op vergeten parels en juweeltjes. Er worden zelfs subsidies verstrekt aan uitgevers die bereid zijn een stilgevallen titel te reanimeren, en om mij tot mijn eigen situatie te beperken; toen uitgeverij Meulenhoff mij vorig jaar vroeg om als curator van haar Schatkamer enkele titels uit het fonds te laten herdrukken, kon ik niet bevroeden dat deze nevenfunctie mij naar hippe literatuurfestivals zou leiden, en reden was voor een Boekentijdschrift om mij te komen interviewen.
Het is een onschuldig verschijnsel, de herontdekkingsmode, waar echter ook deze kanttekening bij te maken is; er is wel erg véél dat niet meer als bekend verondersteld mag worden. In september aanstaande zal ik een boek van Jan Wolkers tevoorschijn toveren, dat ook nog Terug naar Oegstgeest heet. De weduwe Karina is blij dat het boek er straks weer is. Natuurlijk ben ik dat ook, maar die blijdschap gaat in mijn geval met hoofdschudden gepaard. Als de beroemde en veelgelezen Jan Wolkers binnen tien jaar na zijn dood al als vergeten moet worden beschouwd, en geschikt om herontdekt te worden, dan zegt dat ook iets over het gebrekkige geheugen van de Nederlandse lezer.
Kijken we verder terug, een hele eeuw, dan is het eerder de vraag hoe het kan dat er een paar schrijvers zijn overgebleven (Couperus, en voor de literatuurstudenten dan nog de Tachtigers) en niet hoe het kan dat er schrijvers verdwenen zijn, want dat lijkt usance; de Nederlander kijkt niet graag achterom, hij verzorgt zijn klassieken niet, het is vergelijkbaar met hoe we met doden omgaan: het liefst cremeren en uitstrooien, of anders begraven en na een paar jaar toch maar het graf ruimen, want eerlijk gezegd gingen we er toch nooit meer naar toe.
Goedemiddag, en welkom bij deze dag gewijd aan Maarten Maartens, thans honderd jaar dood. Jawel, hij is vergeten, we lezen hem niet meer, je ziet zijn naam nooit zomaar in een column of lezing opduiken. Heel vaak is er over hem geschreven als de vergeten schrijver die furore maakte in het buitenland, en die mede daarom, én om zijn soms kritische verhalen over Nederland en Nederlanders, hier nooit op een warm onthaal heeft mogen rekenen. Daarmee wordt de schuld zogezegd buiten onszelf gelegd. Hij had het te danken aan zichzelf dat hij er niet bij hoorde. Maar ik zou er om te beginnen voor willen pleiten om de verklaring allereerst bij de bovengeschetste mentaliteit te zoeken; niet eens zozeer bij de tijdgenoten, maar wel de latere generaties. Wij doén dat normaliter niet uit onszelf, een goede oude schrijver op eigen houtje herontdekken. We kopen liever een bestseller van nu, hoe beroerd die vaak ook is. De waarheid is misschien wel dat de literatuur, en het conserveren van die schat, de meesten van ons tamelijk onverschillig laat. We willen ons niet zo gaarne laten verrassen. Deze Zonheuvel vormt een stralende uitzondering.
We lijken enigszins op ‘The Hollanders at Home’, zoals een van de korte verhalen van Maarten Maartens heet, een stuk uit 1908, bestemd voor een Amerikaans publiek. Een welvarend en tevreden volk, zo schetst Maartens. De vrouw is een huisvrouw, en ‘the average Dutchman, or Dutchwoman is not consumed by any passion to rise, socially’. Roddelbladen kennen ze niet, in Nederland, omdat niemand iets hoeft te weten van wat iemand uit een hogere klasse uitvreet. Kosmopolitisch, maar ook lezen en redeneren we te veel. En we schaatsen ook allemaal, en dan zijn al die protestanten toch even blij. ‘A thaw comes; and we all look solemn again. For the Dutch are not a joyful people.’
Een rustige schets, waar veel in zit. Maartens rekent niet af, maar is ook niet louter lovend. Ogenschijnlijk registreert hij slechts, alsof hij er niet bij hoort, maar je voelt dat hij er het zijne van denkt. De Hollanders zijn tevreden, ook als er redenen voor ontevredenheid zijn. Ze redeneren en discussiëren aldoor, en vergeten te genieten. En áls ze zwieren de op de schaats, is dat maar voor heel even, want het leven is natuurlijk eigenlijk niet leuk en moet ernstig worden ondergaan.
Joviaal met een sinistere ondertoon. Dat is de stijl van Maarten Maartens. In ‘Jan Kees, the Dutch farmer’ begint hij ook op die bijna journalistieke, informerende toon; de Hollandse agrariër is met zijn introspectie en religieuze disputen en die natuur om zich heen als het ware geschapen voor het protestantisme, of in de woorden van Maartens: ‘For only excitement the constant fear of the possible “dyke-break” and the certain hell.’ Let wel; hier wordt dus de hel als excitement beschreven, wat duidelijk op een zeker sarcasme wijst.
En gelukkig maar, want dat geeft de verhalen van Maartens een speciale lading. Op de tweede pagina laat Maartens zo’n typisch boerengezin praten. Vader en moeder drinken thee, lezen de Bijbel en weten nog goed die ene keer dat ze amusement hebben meegemaakt, dat was heel lang geleden, bij de gouden bruiloft van de mans ouders!
Hun zoon, ja die is vertrokken. Naar Amerika. Amerika dat is de dood zelf: daar is alles groot, en in Holland alles klein. Uit Amerika komen allemaal producten hierheen, ook eetbare, in grote hoeveelheden, en nog goedkoper ook dan we in Holland voortbrengen.
En dan, op pagina drie, trekt Maarten de harde conclusie: de boeren worden vermalen, en de jonge mannen trekken naar de stad en gaan op demagogen stemmen die dingen beloven die door het versmade kapitaal niet betaald kunnen worden. En de vrouwen lachen hun verstokte ouders op het platteland uit, en worden allemaal wat de ouders nooit zouden kunnen zijn; vulgair.
Behalve deze genre-stukjes schrijft Maartens in zijn korte verhalen ook mooie scènes waarin eenzelfde mengeling van geamuseerdheid en hardhandigheid de lezer vasthoudt. In ‘Five minutes’ Conversation’, uit 1904. In een ballroom walst een man met zijn nichtje Margaret. Haar vader denkt erover te gaan verhuizen van Londen naar Inverness-shire, en daar is ze bang voor. Even later is ze opgewonden; ze is ten huwelijk gevraagd door een miljonair, Mr Maxwell. Leuk toch, zegt de neef. ‘Je kunt hem accepteren, als je daar zin in hebt, of hem weigeren, en dan is het klaar.’ ‘Nee, dat is niet het einde’, roept ze.
Hij wil uitleg. Zij vindt dat ze haar arme vader niet kan teleurstellen. Die zou het wel leuk vinden namelijk, en bovendien financieel geholpen zijn.
Maar dat is een goede reden, zegt Guy. En hij legt uit; ik zelf heb drie jaar geleden Nellie getrouwd, ik mocht haar, maar vooral omdat ze geld had.
En dat huwelijk gaat goed, vraagt Margaret achterdochtig. Ja hoor, als je als discussies ontloopt dan gaat het best. Dat is een huwelijk.
En dan, midden in die ballroom, komt Guy’s onthulling; ‘Iedereen die is getrouwd draagt een masker, het masker van het huwelijk.’
En dan rukt Guy het eigen masker af; trouw die man nou maar Nellie, een perfect match. Dan heb je geld. Heb ik ook gedaan. Terwijl ik van jou, Nellie, van jou altijd het meest heb gehouden!
O Guy, roept ze uit- en niet omdat ze ontroerd is, maar omdat ze is geschrokken, want ineens is Guys vrouw opgedoken, en die heeft zijn liefdesverklaring gehoord en stelt vast: ‘The masks are off.’
Dat lijkt een kluchtig einde. Maar dan geeft Maartens er toch nog een draai aan. Guy zegt tegen zijn vrouw, quasi-opgewekt: ‘Nou, het lijkt erop dat Margaret met Maxwell gaat trouwen.’
‘Als ze dat doet, vergeef ik je,’ zegt zijn vrouw.
Wat hier in een paar pagina’s plaatsgrijpt is een reusachtig drama, dat wordt toegedekt door sociale conventies. Even komt de rauwe realiteit onder de hoffelijkheid tevoorschijn, en die wordt meteen weer grondig onder geschoffeld.
Dat is Maartens ten voeten uit. In ‘The Facts’ vertelt een man dat hij een geest heeft gezien, een vage presentie, toen hij na de lunch buiten op een bankje zat. Aan zijn ‘servant’ hoeft hij het niet te vertellen, want die knecht zou hem niet serieus nemen. ‘With all his good practical qualities he is uneducated, ignorant, prejudiced, like his class. He “doesn’t believe in ghosts”, thereby considering himself superior to “them as does”, without the faintest conception what is, or might be, meant by the word.’
Hij dreigt gek te worden. Als hij gaat zitten, voelt hij een hand op zijn linkerknie rusten, en de adem van het onzichtbare creatuur over zijn gezicht. Het is een fantasie, maar eentje waar hij niet aan kan ontsnappen.
Er is maar één kamer waar hij veilig is; die van zijn overleden vrouw. Niets heeft hij daar veranderd. Daar wil hij blijven, om een tijdje goed te slapen. ‘Yes, I am going on a long journey.’
Dit schijnbaar vredige einde wordt genadeloos onderuit gehaald door de slotopmerking, dat dit verhaal werd aangetroffen in bovenvermelde kamer na de zelfmoord van de schrijver.
Langzaam aan beginnen we het Maartens-patroon te herkennen: oude conventies en onwrikbare waarheden zijn de dood in de pot, zowel voor de maatschappij als voor het individu. Als voor de verteller. Hij kan heel goed een fijn en vredig leven tekenen, maar weet vroeg of laat de emoties en verlangens die daaronder broeien aan te roeren. Daar kan ellende van komen, én geluk: maar alles is beter dan de middelmaat. Want daar hield Maarten Maartens niet van, en dat maakt hem een modern en inspirerend auteur.
Helemaal klaar voor herontdekking.
Arjan Peters
Voor meer informatie over Maarten Maartens, zie hier (omslagen van boeken ook via deze site).