Essay: Johannes van der Sluis over Woeste Hoogten
Koude rillingen
Op de omslag van de nieuwe L.J. Veen-editie van Emily Brontës roman Woeste Hoogten (1847), in de bekende vertaling van Frans Kellendonk, zijn de toppen van een kasteel in de mist te zien. Woeste Hoogten verwijst echter niet naar een kasteel, het is de naam van een boerderij (‘woest, vanwege het atmosferische geraas waaraan het door zijn ligging bij storm en regen is blootgesteld’). De roman wordt tot de zogeheten gothic novels gerekend en die associëren we doorgaans met een kasteel, vermoedelijk vanwege de bekendste gothic novel, Bram Stokers Dracula, wat de reden zal zijn geweest voor de keuze van de omslag. Boerderijen brengen we niet in verband met spookachtige of anderszins huiveringwekkende taferelen, juist met rustieke, lieflijke taferelen. Dat neemt niet weg dat ook de eerste, en ik dacht ook enige Nederlandse gothic novel, De man zonder hoofd van Ab Visser, zich afspeelt rond een boerderij; Visser zal ongetwijfeld bekend zijn geweest met de roman van Brontë. Omdat gothic fiction in de twintigste eeuw een nieuw leven vond in films (horror genaamd) en pulpmagazines, maar ook muziek (gothic en black metal) kan het zijn dat er een eenzijdig beeld van bestaat, dat het puur sensationeel zou zijn, een reden dus om erop neer te kijken. Nu zijn gothic novels als Frankenstein, Dracula en ook Woeste Hoogten in hun verkenning van het irrationele uiterst sensationeel – literatuur ís ook in de kern sensationeel als je het mij vraagt – maar niet uitsluitend, ze nodigen eveneens uit tot bezinning, wat het tot literatuur maakt – literatuur is bezonnen sensatie – misschien Frankenstein en Woeste Hoogten nog het meest, het personage Dracula is wat tweedimensionaler. Ze worden niet voor niets tot de canon van de westerse literatuur gerekend, Woeste Hoogten wordt zelfs als een hoogtepunt (!) beschouwd. Op Frankenstein, waar ik goede herinneringen aan bewaar, zal ik later dit jaar terugkomen als een nieuwe uitgave van die roman, wederom in de L.J. Veen-reeks, zal verschijnen.
Vanuit een (oppervlakkig) moreel oogpunt zou de gothic novel misschien als een verheerlijking kunnen worden gezien van wat we het ‘kwaad’ noemen. Woeste Hoogten is absoluut een grondige verkenning van het kwaad, maar ten diepste gaat het om een spirituele roman over de strijd tussen goed en kwaad, en die strijd is zoals bekend niet zo zwart-wit. Om misverstanden te voorkomen, het kwaad zouden we op kunnen vatten als de overschrijding van taboes, maar filosofisch gezien zouden we bij het kwaad ook kunnen spreken over de verwoesting van leven en geest (ziel), niet uitsluitend in de zin van moord, misschien komt het woord ‘vernietiging’ het beste in de buurt. Waar het kwaad verwoest, bouwt het goede op. Het paradoxale is dat verwoesting in sommige gevallen ook goed genoemd kan worden, wat we de paradox van het goede kunnen noemen, evenals er een paradox van het kwaad bestaat, omdat het het goede kan inluiden. De eeuwige strijd tussen goed en kwaad woedt zoals bekend in ieder mens, de dualiteit is zelfs wat iemand tot mens maakt. Woeste Hoogten gaat in spiritueel opzicht eveneens over leven na de dood (‘maar jij en iedereen moeten toch ook bevroeden dat je bestaat, of zou moeten bestaan, op een wijze die jezelf te boven gaat. Waar zou ik voor geschapen zijn als mijn bestaan tot hier beperkt bleef?’) én over dood zijn, terwijl je nog in leven bent.
Voor de goede orde, gothic fiction is geen extremiteit binnen de literatuurgeschiedenis, sterker nog, het lijkt bepalend te zijn geweest in de westerse literatuur van de negentiende eeuw met een uitloper naar de twintigste eeuw in het werk van misschien wel de belangrijkste twintigste eeuwse schrijver: Franz Kafka. Als we een overzicht bekijken van de werken die tot gothic fiction worden gerekend, dan valt op dat zowat alle zwaargewichten uit de negentiende eeuwse westerse literatuur zijn vertegenwoordigd. Victor Hugo en De Maupassant in Frankrijk, Schiller, Kleist en E.T.A. Hoffmann in Duitsland. De grote Russen: Gogol, Poesjkin, Dostojevksi en Toergenjev. De Britten, Schotten en Ieren uiteraard – de gothic novel onstond in Engeland: Percy Shelley, Dickens, Walter Scott, Stevenson en Oscar Wilde, de Amerikaan Edgar Allen Poe. Wie niet, kun je bijna zeggen. Wat opvalt is dat er nogal wat vrouwelijke schrijvers zich aan gothic fiction hebben gewaagd (Brontë publiceerde overigens onder een mannelijk pseudoniem, Ellis Bell genaamd), van wie alleen Mary Shelley en Brontë nog bekende namen zijn. Er bestaat zelfs het label ‘female gothic’. Zijn vrouwen melancholischer dan mannen (om gothic te schrijven moet je wel bekend zijn met zwaarmoedigheid of naargeestigheid)? Zijn ze irrationeler? Of heeft het simpelweg te maken met het feit dat steeds meer vrouwen in de negentiende eeuw begonnen te publiceren en de literaire mode van die tijd volgden? In de film Ed Wood van Tim Burton merkt Bela Lugosi, de bekende, aan lager wal geraakte Dracula-acteur, op dat vrouwen van horror houden, omdat het bloed hun doet herinneren aan de kindergeboorte. Pijnlijk, misschien zelfs afschuwelijk aan de ene kant (ik heb nooit live een kindergeboorte meegemaakt, maar het moet inderdaad iets van een horrorfilm hebben), maar aan de andere kant ook prachtig. Precies zoals de roman van Brontë is: afschuwelijk, maar tegelijkertijd van een grote schoonheid.
Gothic fiction scharen we onder de romantiek. Alle literair-historische discussie over deze term daargelaten kunnen we in het algemeen stellen dat in de romantiek de hartstocht, oftewel het irrationele, vrij spel krijgt. In dat opzicht lijkt het de nachtmerrie van het oorspronkelijke humanisme – de Verlichting is op te vatten als een uitloper van het humanisme – waarin de rede moest triomferen, al was iemand als Erasmus dubbelzinnig ten aanzien van de rede; religieus als hij was, was het uiteindelijke doel de goddelijke waanzin. En waren de mystici met hun passie voor God ook geen romantici? De hartstocht werd hoe dan ook populair, en zoals Hans Kennepohl heeft aangetoond leven we nog steeds in uiterst romantische tijden. De romantiek luidde zoals bekend een voorliefde voor de (woeste) natuur in. Woeste Hoogten speelt zich af op de zogeheten ‘moors’ (venen) van West Yorkshire, waar de Brontë-zusters opgroeiden in de pastorie van hun vader in Haworth. Niet verwonderlijk misschien dat de Brönte-zusters gothic novels schreven – ook de roman Jane Eyre van Charlotte schijnt er een te zijn, niet gelezen nog –, want naast de pastorie staat de kerk én ligt de begraafplaats. Daar moeten wel geesten rondwaren die wellicht ook even een kijkje komen nemen in de pastorie. Van inspiratie verzekerd zo gezegd. De hartstocht van de romantici voor de natuur heeft er wellicht mee te maken dat ze de eigen hartstochtelijkheid erin zagen weerspiegeld, ook in de natuur kan het immers alle kanten opgaan. De natuur kan tot rust brengen, maar zij is ook een oerkracht die soms overweldigt en bedreigt; in de natuur is de dood dichtbij. De natuur symboliseert het grillige, het onbeheersbare, en waren de hartstochten van de romantici ook niet grillig en onbeheersbaar? Aantrekkingskracht en angst dus; je zou kunnen zeggen dat de mens door de romantici gespleten werd. Wat dat betreft is Dr. Jekyll and Mr. Hyde van Stevenson, onlangs opnieuw in vertaling uitgegeven, veelzeggend.
Vanwege die onbeheersbaarheid werd de natuur traditioneel in verband gebracht met bovennatuurlijke krachten, want wat we niet kunnen beheersen moet wel bovennatuurlijk zijn, en niet zelden demonisch van aard. Het christendom zal invloedrijk zijn geweest in dezen; alles wat aan natuurreligies deed denken werd ‘gedemoniseerd’. Het christendom was beschavend, maar met bedenkelijke neveneffecten. Denk aan heksen die in de natuur zouden samenscholen. Overigens vonden de beruchte heksenverbrandingen plaats in wat de Renaissance en de Verlichting wordt genoemd. De mistbanken die soms onstaan op de velden van Drenthe heten nog steeds ‘witte wieven’, in de natuur spookt het soms. Voor de romantici kon de natuur nog steeds demonisch zijn, maar verschil is dat ermee wordt geflirt – is flirten niet een romantische activiteit bij uitstek? Zo ook in Woeste Hoogten, een zeer symbolische roman, of misschien is het beter om van een allegorie te spreken – elke roman kan in feite worden opgevat als een verzameling symbolen. Een criticus genaamd Lord David Cecil, een prachtige naam, merkte op dat de kosmos, waarin chaos maar ook harmonie wordt bewerkstelligd, het leidende principe van het boek is. Een aardige interpretatie. Het weer speelt daarom niet alleen een decoratieve rol. Tegenwoordig is stormachtig weer en bliksem bij dramatische gebeurtenissen een cliché (in films voornamelijk), maar in de roman van Brontë maakt het een wezenlijk deel uit van de roman. Het wilde, ongetemde en dus ook onbeschaafde wordt vertegenwoordigd door Heathcliff (heath=heide en cliff=afgrond). Een demonisch personage dat uit is op vernietiging, wat me herinnerde aan een van de beste nummers aller tijden, goed, een van de beste punknummers aller tijden, ‘Smash it Up’ van The Damned. Maar de vernietiging door Heathcliff verloopt niet abrupt, maar gestaag. Langzaam stort hij iedereen om zich heen in het verderf en beleeft daar ook plezier aan, Heathcliff is een rechtgeaarde sadist (‘Als ik geboren was waar de wetten minder streng zijn en de mensen minder fijnbesnaard, zou ik mezelf vergasten op een langzame vivisectie van die twee, om een avond de tijd te verdrijven.’) Vanwege de laag-bij-de-grondsheid van Heathcliff had de roman ook Woeste Laagten kunnen heten. Overigens valt het allemaal nogal mee in vergelijking met wat je over de sadistische monsters leest in sommige waargebeurde verhalen.
Monsters komen niet ter wereld, ze worden daar gecreëerd, wat hen tot mensen maakt – ook het monster van Frankenstein is gevormd door de wereld, zoals we zullen zien. Over Dracula’s verleden weten we weinig, maar hij moet eveneens een getroubleerde jeugd hebben gehad, anders begin je niet mensen lastig te vallen om hun bloed uit te zuigen, toch? Heathcliff is een vondeling die in de boerderij Woeste Hoogten van het gezin Earnshaw wordt opgenomen. Daar ontwikkelt hij een onlosmakelijke band met de dochter des huizes, Catherine; samen zwerven ze over de heide. Brontë legt niet met zoveel woorden uit wat hen zo bond, maar dat maakt niet uit, het vergroot het mysterie en in dat opzicht lijkt de roman net een sprookje. Maar dan komt de volwassenheid, de verdrijving uit het paradijs van de jeugd en de daarmee gepaarde ontnuchtering als Catherine eieren voor haar geld kiest door te trouwen met een jongeman uit een nabijgelegen huis. Een keurige maar vooral ook welgestelde jongeman, in alles het tegendeel van Heathcliff. Deze Edgar Linton lijkt het burgerlijke (en de beschaving) te vertegenwoordigen, later zal hij zich ontpoppen als een beschaafde burger. Veelzeggend is dat hij een bibliotheek heeft, Heathcliff houdt niet van boeken. De aanstaande bruidegom heeft sinds zijn jeugd zijn afkeer van Heathcliff niet onder stoelen of banken gestoken, net als de broer van Catherine en Heathcliff, en op een dag boort Catherine, Heathcliffs zielsverwant, hem de grond in door te zeggen dat een huwelijk met hem een vernedering zou zijn, een opmerking die Heathcliff bij toeval hoort – hij hoort niet dat ze zegt dat ze zoveel van hem houdt (‘omdat hij meer mezelf is dan ik ben’). In zekere zin maakt Catherine een tegennatuurlijke keuze, want ze houdt van Heathcliff (‘in mijn ziel, en in mijn hart weet ik zeker dat ik een fout maak!’) hoewel het misschien ook tegennatuurlijk zou zijn geweest als ze met hem zou zijn getrouwd. Hij is weliswaar een vondeling, dus er is geen bloedband, maar het neigt naar incest, laten we zeggen halve incest.
Heathcliff verdwijnt als een gewond dier en blijft een paar jaar weg. Maar dan komt hij terug en is veranderd, in zijn voordeel, qua uiterlijk en financiën, al blijft het duister waarmee hij zijn kapitaal heeft vergaard. De haat-liefdeverhouding met Catherine neemt haar aanvang; hij is door haar verstoten – pikant in het licht van zijn status van wees, hij is tweemaal verstoten, iets wat een diepe wond moet hebben geslagen –, maar hij wil haar weer terug. En hij wil haar voor zich alleen, hij is niet bereid om haar met iemand anders te delen. Net zomin als haar echtgenoot, die hem de deur wijst. Catherine wil de deur echter wagenwijd open houden voor Heathcliff. Ze vreest hem, maar ze voelt zich tegelijkertijd hevig tot hem aangetrokken. Voilà, een stormachtige liefde, zoals bekend sinds de romantiek een pleonasme; aantrekken, afstoten, en dan weer aantrekken, een vorm van gespletenheid wederom. Heathcliffs terugkomst leidt tot allerlei verwikkelingen ten huize van Catherine en het loopt uit op een crisis. Catherine besluit haar eigen hart te breken om de harten van beide heren te breken, ze wordt waanzinnig en sterft later in Heathcliffs handen; voordien had ze nog gezegd: ‘Hoeveel jaar ben je van plan nog door te leven nadat ik ben heengegaan?’ en ‘Ik wou dat ik je kon vasthouden tot we allebei dood waren. Het zou me niet kunnen schelen hoeveel pijn je leed. Jouw lijden laat me koud.’ Alleen in de dood konden ze samen zijn, het omgekeerde dus van de formulering bij trouwerijen ‘tot de dood ons scheidt’. Heathcliff en Catherine en hun doodsdrift laten hier het wezenlijke van de liefde zien, iets waar ik later op terug zal komen.
Heathcliff vervloekt Catherine en zichzelf als ze doodgaat door haar op te dragen hem als geest te blijven achtervolgen (in haar waanzin had Catherine al gezegd dat ze niet zou rusten voor hij naast haar lag, ‘al begraven ze me vier meter diep en laten ze de kerk over me heen vallen’). ‘Blijf altijd bij me,’ roept Heathcliff uit, ‘maak me gek! maar laat me alsjeblieft niet alleen in de deze afgrond waar ik je niet kan vinden!’ En hij beukt met zijn hoofd tegen een ‘knoestige boomstam’: niet als een mens, maar als een ‘wild beest’. Bezetenheid, ironisch genoeg omdat hij niet heeft gekregen wat hij wilde bezitten. De rest van zijn leven legt Heathcliff zich zoals gezegd toe om alles wat te maken heeft met Catherines echtgenoot langzaam maar zeker te vernietigen. Een zuivering of loutering als het ware, die achttien jaar duurt. Heathcliff gaat er ook zelf aan onder door, hij vergelijkt het met vermoord worden: ‘niet zomaar stukje bij beetje, maar haarbreed voor haarbreed.’ De filosoof George Bataille, die in Literatuur en het kwaad over Woeste Hoogten schrijft, merkt op dat de puurheid van de liefde in de dood meent te worden gevonden. Kortom, Heathcliff is verdoemd en daarmee alles wat met hem in aanraking komt. Hij is zelfs uit wraak met de zus van Catherines echtgenoot getrouwd om haar leven en dat van haar broer te vergallen (‘Maar geen wreedheid wekte haar weerzin’ volgens Heathcliff) en op die manier wraak te nemen, misschien zelfs op Catherine.
In het dagelijks leven schijnt Emily Brontë extreem verlegen te zijn geweest, ze genoot volgens Bataille een beschermde en sobere opvoeding, iets wat wordt door Vestdijk in navolging van Augustin-Lewis Wells wordt weersproken (Zie zijn essay in De Poolse ruiter: http://www.dbnl.org), en heeft, hoewel ze mooi schijnt te zijn geweest, nooit een liefdesrelatie gehad, wat deze hartstochtelijke en expliciet gewelddadige roman extra fascinerend maakt. ‘Ook al hield ze haar morele puurheid in tact, ze had een diepe ervaring van de afgrond van het kwaad,’ schrijft Bataille, die de roman overigens een van de beste romans ooit geschreven noemt. Bovendien merkt hij op dat het een van de mooiste en diepst gewelddadige liefdesverhalen is. Iets waar hij gelijk in lijkt te hebben, zoals gezegd is de roman mooi en afschuwelijk tegelijk; hoe gruwelijk Heathcliff ook mag zijn, hij is een held, een zogeheten Byronic hero. Zijn liefde voor Catherine, die naar moderne maatstaven als ziekelijke bezitsdrang zou worden opgevat – we willen wel romantiek, maar het moet binnen de burgerlijke perken blijven – is overweldigend.
Als volgt vergelijkt hij de liefde van de echtgenoot met die van zichzelf:
Als hij uit alle macht van zijn miezerige wezen zou beminnen, dan kon hij in tachtig jaar nog niet beminnen wat ik bemin op één dag.
Heathcliff is extreem ja, maar het is ook waar dat de grens tussen bezitsdrang en liefde vaak onduidelijk is. Net als de kosmos is bezit een rode draad; Heathcliff eist alles op, huizen, kinderen, hun ziel; in economische termen is Heathcliff een grootgrondbezitter, een patron. Voor een marxistische interpretatie zie deze interessante site die de verscheidenheid van Woeste Hoogten aardig in kaart brengt en waar ik uit heb kunnen putten.
Hoogtepunt van Heathcliffs liefde is de scène dat hij erover heeft gedacht om Catherine op te graven en in zijn handen te houden: ‘Als ze koud is, zal ik denken dat ik het koud heb door de noordenwind; en als ze zich niet beweegt, dan komt dat doordat ze slaapt’. Ook verklaart hij op een gegeven moment dat hij de zijkant van haar grafkist heeft weg laten halen zodat als hij naast haar komt te liggen zijn resten met die van haar zullen samengaan, opdat haar echtgenoot niet weet wie wie is. Perversie in zijn puurste vorm, maar is het onbegrijpelijk? Kunnen we ons neerleggen bij een verlies dat voor eeuwig lijkt? Laten we ook Catherines prachtige uitspraak niet vergeten: ‘Ik ben Heathcliff.’ Beangstigend voor sommigen misschien, maar liefde impliceert een zekere eenwording. We kunnen lacherig doen over koppels met unisex-kleding, misschien inderdaad ietwat afschrikwekkend, maar ze laten wel duidelijk zien wat de kern van liefde is. En is het kind niet de tastbare éénwording? Bataille schrijft dat liefde en seksualiteit onlosmakelijk verbonden zijn met de dood, omdat het ik wordt verdubbeld, wat betekent zichzelf verliezen (zie ook Vestdijk daarover, die verwijst naar Denis de Rougemont). Het rouwproces is er dus niet alleen als de liefde wordt beëindigd, maar ook als er aan de liefde wordt begonnen.
Vanwege de relatie tussen Heathcliff en Catherine doet Woeste Hoogten zoals gezegd denken aan een sprookje. Het wordt ook nog eens verteld, door een huishoudster die zowel in Woeste Hoogten als in Thrushcross Grange, het huis van Catherines echtgenoot, dus waar Catherine later ging wonen, heeft gediend. Bataille vergelijkt het boek op zijn beurt met een Griekse tragedie, de tragische overtreding van de wet: transgressie. Ook heeft het iets mythisch. Sprookjes en mythen nodigen uit tot een psychologische lezing. Ene Linda Gold las in Heathcliff, Catherine en haar echtgenoot respectievelijk het id, ego en superego. De vernietiging komt, omdat ze uit evenwicht raken, de driften, het id, wordt onderdrukt (Heathcliff dreigt uit huis te worden gezet) en dat leidt tot hysterie en waanzin. Geen onredelijke lezing wederom. In psychologische termen is Heathcliff bovendien een slachtoffer dat een dader is geworden, een psychopaat. Hij wordt zelf gekweld en kwelt daarom zijn omgeving. Ook is het boek interessant, vooral in het licht van het sprookje, dat met de kinderfantasie samenhangt, als een narcistische fantasie over regressie: ‘O, lag ik maar in mijn eigen bed in het oude huis,’ roept Catherine uit in haar waanzin. Voor meer hierover: http://www.academia.edu En zie wederom Vestdijk, die erop wijst dat het o zo romantische ‘Ik ben Heathcliff’ van Catherine in feite beschouwd kan worden als narcisme. Net zo boeiend is het sociologische perspectief, dat natuurlijk samenhangt met psychologische motieven. Catherine wijst Heathcliff af vanwege zijn maatschappelijke c.q. economische status. Opvallend in dezen is dat hij een donker uiterlijk heeft, wat bijna een politieke interpretatie uitlokt. Heathcliff als de ander, de barbaar, de asielzoeker, die een bedreiging vormt voor de status quo en daardoor wordt verstoten – we weten nu waar dat toe kan leiden: vernietiging. Maar de roman is zoals gezegd ten diepste een spirituele en tevens theologische roman, alleen al vanwege de satanische figuur die Heathcliff is – de roman staat bol van de verwijzingen naar Satan. Godsdienstwetenschapper Rudolf Otto noemde Woeste Hoogten het ultieme voorbeeld in literatuur van het demonische. Net als Satan is Heathcliff de eeuwige tegenstrever, de aanklager, maar ook de verliezer. Een poor devil.
Net als in sprookjes loopt het allemaal goed af: de vloek wordt gebroken en de nachtmerrie is voorbij in een aangrijpende slotscène waarbij Heathcliff langzaam euforisch wordt (‘Nu merkte ik dat hij niet naar de muur keek, want als ik op hem lette, was het net alsof hij staarde naar iets op nog geen twee meter afstand. En wat het ook was, klaarblijkelijk schonk het hem zowel genot als pijn, in ongekende mate: zijn gekwelde en toch verrukte gelaatsuitdrukking deed dat althans vermoeden.’) De dood nadert, en dus de harmonie; zijn ziel kan een zalige rust vinden. ‘De vloek is de noodzakelijke weg voor ware zegening,’ schrijft Bataille naar aanleiding van de roman. Ook merkt hij op dat het kwaad een ‘droom’ is van het goede en dat het kwaad de basis van het bestaan is: paradoxen. Net als de natuur is het verhaal cyclisch; wat sterft maakt plaats voor nieuw leven: de eeuwige wederkeer. Het lijden overwonnen. ‘Niets kan het leven vernietigen,’ zegt Bataille.
De verhouding tussen twee nakomelingen, Catherine Linton, de dochter van Catherine en Edgar, en Hareton, zoon van de Catherines broer, (ja, inderdaad ingewikkeld, maar de genealogie wordt vanzelf duidelijk) spiegelen de verhouding tussen Catherine en Heathcliff, niet in de laatste plaats vanwege het incestueuze karakter en het lijkt erop dat ze gelukkig met elkaar worden nadat haat plaats heeft gemaakt voor liefde. De zielen van Catherine en Heathcliff zelf zwerven over de heide, ook zij lijken rust te hebben gevonden, voor zover spoken kunnen rusten, in hun hel en hemel. Misschien is het nieuwe, aardse koppel wel een manifestatie van de twee zielen die weer samen zijn gebracht.
The spiritual principle of which the soul is a manifestation is active in this life: therefore, the disembodied soul continues to be active in this life
, schreef Lord David Cecil. Bovendien merkt hij op dat deze tekst ‘over-rich’ is, zo kan het bijvoorbeeld naast al het genoemde worden gelezen als een roman over depressie, de ziekte tot de dood; de duivel als ‘geest der zwaarte’. En Joseph is nog niet ter sprake gekomen, de christelijke bediende in Woeste Hoogten, die bij Brontë in het dialect van Yorkshire spreekt, wat door Kellendonk toepasselijk in het Brabants is omgezet. Zegt Brontë hier niet dat het christendom vernis kan zijn? Houdt de verteller, de huishoudster, in de gaten. Is zij een zogeheten onbetrouwbare verteller? Is zij behekst door Heathcliff? Of heeft zij hem en Woeste Hoogten behekst? Wees een romanticus in uw eigen huis en laat u meeslepen zonder dat u zich de geneugten van het burgerlijke leven hoeft te ontzeggen. De herfst staat voor de deur; als de stormen om het huis gieren, leest u in alle rust deze roman, bij voorkeur bij de open haard. Maar wees ervan verzekerd in al uw behaaglijkheid dat deze roman u wellicht niet zo snel met rust zal laten, wat niet bedoeld is als vervloeking.
Vier voetnoten nog.
1: Er zijn weinig vrouwen die literaire meesterwerken hebben voortgebracht, maar het superieure Woeste Hoogten toont de superioriteit van de vrouw op het gebied van literatuur.
2: Deze universele en tijdloze roman bewijst dat stijl er niet zo heel veel toe doet, voor zover stijl los kan worden gezien van inhoud.
3: Kellendonk rondde zijn vertaling één jaar voor zijn dood op zijn 39ste af. Een lotsverbondenheid met Brontë, die ook jong, tien jaar jonger dan Kellendonk, stierf? Hij wist waarschijnlijk dat het einde eraan kwam en heeft daarom de ultieme roman gekozen om te vertalen.
4: Zoals bekend leverde de roman toepasselijk genoeg een van de mooiste en tegelijkertijd verschrikkelijkste popsongs aller tijden op. Lees de roman en beluister en bekijk daarna Wuthering Heights van Kate Bush. De koude rillingen liepen me over de rug, maar door Brontë weten we wat het wezen van die verduivelde liefde is – in de hel schijnt het koud te zijn (Dante) – maar let wel: óók van de goddelijke liefde. In de woeste hoogten, waar God ergens zou moet huizen.
Johannes van der Sluis
Emily Brontë – Woeste Hoogten. Vertaald uit het Engels door Frans Kellendonk. Atlas Contact (L.J. Veen Klassiek), Amsterdam, 350 blz. € 15.