Recensie: A.H.J. Dautzenberg – Wie zoet is
Wie stout is de roe
Aan de uitgangspunten van A.H.J. Dautzenbergs romans schort vaak maar weinig. Als ik te spreken kom over zijn oeuvre verbaast het me dan ook wel eens dat de boeken uiteindelijk betrekkelijk weinig indruk hebben gemaakt. Samaritaan en Extra tijd kennen allebei een interessante flaptekst, dito motieven en gedurfde vormexperimenten, dus waar ontbreekt het aan? Stilistisch vernuft is het antwoord, ben ik bang. Waarom – denk bijvoorbeeld ook aan de beroemde oproep van Thomas Vaessens in De revanche van de roman – is het toch zo dat maatschappelijk engagement in de richtingenstrijd van de literatuur zo vaak oppositie voert tegen stijl; tegen zwierende en schmierende pennen en spitsvondige metaforiek? Of is het helemaal geen kwestie van poëtica, maar simpelweg een gebrek aan kunde?
Net als zijn voorgangers laat ook Wie zoet is zich weer lekker samenvatten: een man reist door het land en ondervraagt mannen die voor sinterklaas spelen – zeer uiteenlopende types met drijfveren die al evenveel van elkaar verschillen. De interviews publiceert hij op zijn weblog. Mochten we het achterplat van de roman geloven, dan blijft het lang onduidelijk wat het precieze motief voor de rondgang langs goedheiligmanvertolkers is, maar in werkelijkheid zijn de aanwijzingen zo expliciet dat ze als neonletters oplichten in de tekst.
En daar is de haat! En die komt hoogst ongelegen, ik moet me professioneel opstellen. Ik probeer aan mijn moeder te denken. Mijn moeder was een schat. Mijn moeder kende geen haat, alleen maar liefde…
En dan zijn er nog de overduidelijke spiegelmotieven.
Kortom: de interviewer is getraumatiseerd en omdat de vraaggesprekken steevast uitdraaien op insinuaties omtrent de seksuele geneugten van het hulpsinterklaasschap is het overduidelijk in welke richting we verder moeten zoeken. Een pedojager die zich wil wreken; voor wie de stokpaardjes van Dautzenberg in deze kwestie een beetje kent is het doodeenvoudig te bedenken in welke richting de apotheose gezocht moet worden.
Voorspelbaarheid hoeft natuurlijk nog niet direct tot onoverkomelijke bezwaren te leiden, we lezen immers geen thriller. In een roman als De maagd Marino ligt de ontknoping direct al op tafel, maar weet Yves Petry de lezer met zijn overweldigende, precieze stijl en gedetailleerde karaktertekeningen desondanks aan de pagina’s te nagelen. Vooral voor wat betreft dat eerste blijft Dautzenberg ook in Wie zoet is echter nogal in gebreke. Het karig-functionalisme is wederom troef.
Het gebrek aan een zinnenprikkelende schriftuur wreekt zich opvallend genoeg misschien nog wel het sterkst in het tweede deel van de roman, waarin Dautzenberg in een brieven-aan-het-thuisfrontstructuur het perspectief van de gegijzelde sinterklaas kiest. Ik noem dat opvallend omdat Dautzenberg in De Fictiefabriek – allicht zijn enige roman zónder wervend uitgangspunt – nog wel zo overtuigend had laten zien dat hij een getalenteerd brievenschrijver is. Maar in tegenstelling tot het personage Dautzenberg dat in die ‘bevrijdingsroman’ floreert als vurig pleitbezorger van de Fictie, bevlogen activist, en bovenal als buitengewoon lucide geest die de lezer constant prikkelt met onverwachte associaties en uitdagende analyses van films en romans, blijkt het schrijvende personage in het tweede deel van Wie zoet is niet veel meer dan een slaapverwekkende sportschoolnicht met een flauw vleugje Reve-light.
Vanaf het derde deel, waarin de ontworteling van de protagonist zijn verwachte groteske vorm aanneemt, begint Wie zoet is dan eindelijk te beklijven. Dautzenberg weet de helletocht dan, ondanks dat hij op cruise control afkoerst op de ontknoping, met enkele verrassende afslagen kleur te geven. Een probleem dat ik echter vaak heb met plot twists is dat je – meestal pas helemaal aan het einde van een vertelling – met terugwerkende kracht waardering moet zien op te brengen voor dit compositorische vernuft. Van invloed op het directe leesplezier is zo’n twist zodoende nauwelijks. Hooguit kun je achteraf, terugbladerend, nog waardering op brengen voor het strategische kruimelspoor dat je in eerste instantie mogelijk over het hoofd zag. Maar als ik dergelijke overdenkingen even opschort, de roman de tijd geef om na te gisten, en de ronduit smeuïg opgetekende onttakeling en enkele ijselijke flashbacks bij de aanvankelijke verwondering optel, dan kan ik toch moeilijk anders dan concluderen dat ik met deze laatste zeventig pagina’s van Wie zoet is sterke literatuur in handen heb.
Wat dat betreft is het extra spijtig dat er uitgerekend aan het slot van dit hoofdstuk weer een obligaat knietje moet worden uitgedeeld aan Henk Bres in zijn rol als pedojager. Op een gegeven moment moet je er als schrijver toch op kunnen vertrouwen dat je je publiek bereikt hebt? Het Bres-bashen kende bovendien al sterkere varianten en de boodschap van Wie zoet is was ook zonder dit overbodige staaltje ruimschoots overgebracht.
Zo is Dautzenberg, ondanks een heel resem aan geijkte, maar daarom niet per se minder geslaagde vertellerstrucs en een uitgangspunt dat de nieuwsgierigheid wekt, er wederom maar gedeeltelijk in geslaagd de verwachtingen in te lossen.
Jelle Spijkstra
A.H.J. Dautzenberg – Wie zoet is. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 239 blz. € 19,99.
Wat een zure bespreking van de stylistisch vlekkeloze nieuwste van Dautzenberg. En dat terwijl het behalve een \”beklemmende roman over eenzaamheid, pijn en verlossing\” toch vooral ook een erg grappig boek is. Dat wil zeggen, voorafgaand aan de tamelijk hartverscheurende ontknoping, wanneer de lezer zich nog vermaakt met het leed van de ontvoerde Sinterklaas (die door Spijkstra een slaapverwekkende sportschoolnicht wordt genoemd. Deze niksige Nol is in al zijn kleinmenselijkheid een tragi-komisch karakter, maar ook zo akelig realistisch dat het per pagina duidelijker wordt dat de kans op een goede afloop vrijwel gelijk is aan nul.
In wat Spijkstra \’voorspelbaarheid\’ noemt zit nou precies de kracht van de roman- de onontkoombaarheid waarmee naar de tragische afloop wordt toegewerkt. De geloofwaardigheid van de karakters draagt heel effectief bij aan het drama en de spanning, en binnen de gehanteerde thrillerstructuur (hoezo is dit geen thriller?) zijn ze nogal ongebruikelijk: Hier geen beeldschone \’bigger than life\’ hoofdpersoon die zichzelf nog overstijgt in zijn/ haar overlevingsdrift, maar een nauwelijks interessante homoseksuele man van middelbare leeftijd, wiens enige heroïsche oprisping nergens op uitdraait.
De waanzin van de \’dader\’ is inderdaad weinig raadselachtig. Hij is niet bovenmenselijk intelligent of bezeten van 7 verschillende demonen die allemaal een uitgestorven taal spreken, maar een \’alledaagse\’, niet bijster slimme, beschadigde persoon. De banaliteit en- als je wilt- de voorspelbaarheid hiervan zijn heel functioneel. Het effect is zowel droog-komisch als schrijnend. Zoals de brieven van de ontvoerde Nol aan zijn minnaar zowel aandoenlijk als vreselijk irritant zijn. Ze corrumperen de lezer- je vind het niet eens zo héél erg dat het duidelijk slecht met hem gaat aflopen- eigenlijk zelfs wel amusant. Terwijl we toch af lijken te stevenen op een pointless drama met een geheel onschuldig slachtoffer. Maar tegen de tijd dat hij levend opgebakken dreigt te gaan worden is de lol er wel af. En dan moet de hartbrekende ontknoping nog komen.
De spanning valt dan in één klap weg. Het is geen thriller meer, en het verhaal ontrolt zich in je hoofd nog eens achterstevoren, en wordt dan in retrospectief de roman over pijn en eenzaamheid die op de achterflap beschreven staat.
Met die plottwist slaagt Dautzenberg er uitstekend in de lezer een smerig gevoel over zichzelf te bezorgen. Mij wel tenminste. Alsof je gezellig met een zak chips naar een slasher-movie hebt zitten kijken, en dan hoort dat het een documentaire was.
Met de \’verantwoording\’ waarin beweerd wordt dat de roman gebaseerd zou zijn op een waargebeurd verhaal, krijg je dan nog eens een trap na. Het met een korrel zout nemen helpt niet, want het zou waargebeurd kunnen zijn, waarmee je als lezer nog steeds een botterik bent vanwege het beleefde leesplezier.
Voor mij zit de kracht van de roman niet zozeer in de plot of de vraag of de hoofdpersoon dader is of slachtoffer, maar in het gemanipuleer met genres en met de lezer. Een joyride waar je nog dagen een vieze smaak van in je mond hebt.