Interview: Stefan Brijs over Maan en zon
‘Ik moest en zou de boeken schrijven die in mij zaten’
Met De engelenmaker stootte Stefan Brijs door naar het grote publiek. In september verscheen de op Curaçao spelende roman Maan en zon, ‘een generatieroman over afkomst en armoede, eer en bedrog – een verhaal over vaders en zonen en de ziel van een eiland’. Peter de Rijk sprak met de schrijver over de roman, zijn oeuvre en zijn schrijverschap.
Je komt graag op voor de underdog. Je was leraar, heeft dat effect op je schrijven?
Dat denk ik zeker. Ik ben opgeleid als onderwijzer, maar heb jarenlang op een middelbare school gewerkt als ‘opvoeder’. Ik begeleidde jongens van twaalf tot twintig jaar die het thuis of op school moeilijk hadden. Dat heb ik meer dan tien jaar gedaan…
Was dat een roeping? Of ken je het onrecht uit eigen ervaring?
Ik ben een arbeidersjongen en groeide op in de cités in Genk in Belgisch Limburg waar drie steenkoolmijnen waren. Ik weet hoe mijn ouders hebben moeten knokken. We hebben nooit echt armoede gekend, maar hadden ook nooit overschot. Als ik naar de universiteit was gegaan, hadden ze een lening moeten aangaan. Mijn jongste broer is vuilnisman, mijn oudere broer is beroepsmilitair. Zelf ben ik volledig autodidact. Daarom neem ik het altijd op voor de kleine man. Omdat ik zèlf een kleine man ben. Ondanks alle successen.
Ben je laat begonnen met schrijven?
Op mijn achttiende was ik al met mijn eerste romans bezig, maar dat was puur aanstellerij. Dat geldt ook voor mijn debuutroman De verwording (1997). Ik wilde laten zien hoe mooi ik kon schrijven. Pas bij mijn tweede boek kwam ik erachter dat ik geen verhalen moest gaan vertellen waarmee je mensen opvoedt, maar verhalen waar ze anders met een grote boog omheen zouden lopen. Dat geldt vanaf mijn boek Arend (2000) waarin een jongen door zijn moeder wordt verstoten, omdat hij te veel huilt en te lelijk is. De ouders-kindrelatie speelt altijd een rol in mijn boeken.
Wie inspireerde je indertijd?
Jeroen Brouwers was mijn grote voorbeeld. Die kwam vlakbij mij wonen. We zijn goed bevriend geraakt. Hij heeft mij bij mijn eerste boek gesteund. Ik wilde hem nabootsen, terwijl ik wist dat ik hem nooit zou kunnen evenaren. Pas later heb ik mijn eigen stem ontdekt en moest ik afstand nemen van mijn meester.
Je werd snel herkend als talent, maar was sterk genoeg om toch je eigen weg kiezen.
Ik koos er heel vroeg voor mijn baan op te geven. Na tien jaar, dus heel vroeg in mijn schrijverschap. Wetende dat ik veel minder zou verdienen, niet wetende dat ik ooit zo’n succes zou hebben met De engelenmaker (2005). Maar ik moest en zou de boeken schrijven die in mij zaten. En dan zou ik maar een boterham minder eten.
Had je een partner die achter je stond?
Mijn eerste partner is weggegaan op de dag dat mijn eerste boek verscheen. Toen stond ik er alleen voor en dat vond ik prima. Intussen ben ik al vijftien jaar samen met mijn huidige vrouw, die op Curaçao is geboren.
Dat is dus de link met Curaçao, waar jouw roman Maan en zon zich afspeelt. Had het boek zich niet net zo goed in Genk kunnen afspelen?
De thematiek is universeel, maar Curaçao heeft toch een soort eigenheid, net als de Antilliaanse bevolking. Het zou moeilijk zijn om dit boek te transponeren naar Genk. Emiel Brugman, mijn redacteur, zei wel toen we hiermee klaar waren: ‘Nu moet je maar eens een boek over Genk gaan schrijven.’ Ik stelde de vraag ook omdat het geloof een belangrijke rol in de roman speelt.
Ik heb het boek níet geschreven om mij daar tegen af te zetten. Op de televisie zag ik een rapportage over een zwarte broeder, ene Franklin Clemencia, die in de arme wijken werkte. Hij kon mij in de wereld brengen waarmee ik voeling heb. Ik was niet van plan een broeder als hoofdpersonage te nemen. Ik wilde het verhaal van Max vertellen. Maar hij fascineerde mij zo. Ik wist meteen dat zo’n man het verhaal moest vertellen. Hij bemiddelde tussen generaties en zette zich in zonder vragen te stellen, puur omdat hij vond dat hij moest helpen.
Als Max zegt dat God niet meer op het eiland is en wellicht op Aruba vakantie viert, weet broeder Daniel niet meer wat hij moet zeggen. Waarom?
Ik heb het heel moeilijk gehad met het einde van de roman. Vooral die laatste pagina. Haal die weg en je hebt een open einde. Maar de wereld is hard. Het moet zo aflopen. Met pijn in mijn hart, want ik hield van Max en vond het erg voor de broeder. Het is gewoon zo, er is bijna geen hoop. Mocht ik hoop hebben laten doorschijnen dan was ik als schrijver aan het liegen.
Hoe goed ken je Curaçao?
Ik ben er drie keer geweest. De eerste keer in 1999. Ik was bijna dertig toen en had net mijn vrouw leren kennen. Ik ontmoette daar Melanie Ruiters, een Brabantse, van wie de vader in 1959 er was geweest om les te geven. In 1970 is haar familie teruggekomen. Mij beviel de vrijheid waarmee ze alles vertelden, al school er ook een gevaar in. Je wilt immers ook weer niet te veel informatie. Ik scherm mij in zo’n geval af en laat alles eerst op mij inwerken. Het moet natuurlijk wel kloppen. Wanneer je over de opstand van 30 mei ’69 schrijft, moet je daar eerst met heel veel mensen over praten… Vijf jaar later ging ik terug. Ik ben het eiland gaan verkennen en heb het geluk gehad bij Tip Marugg op bezoek te gaan. Twee jaar voor hij stierf. Ik had veel Antilliaanse literatuur gelezen en dacht toen al vaag aan een boek. Vier jaar geleden, toen ik Post voor mevrouw Bromley (2011) voltooide, vond ik een krantenartikel over een bolletjesslikker terug. Dát was het moment, ik was er klaar voor. Ik ben toen bewust op Curaçao naar een zwarte taxichauffeur op zoek gegaan. Pedro Cirilo Daké stierf op 99-jarige leeftijd, op de dag dat ik mijn manuscript inleverde.
Waar werd het boek geschreven?
Ik heb er anderhalf jaar in België aan geschreven en anderhalf jaar in Spanje. Ik zou het boek nooit op Curaçao hebben kunnen schrijven. Ik vraag mijzelf zelfs af of het niet goed is dat ik een Belg ben. Als Nederlander heb je immers een band met Curaçao. Of je het nu wilt of niet. Maar voor mij had het net zo goed over Sint Maarten kunnen gaan. Ik kan er dus eerlijker en harder over schrijven. Ik hoef met niemand rekening te houden. Ik wilde schrijven zoals ik voelde dat het was.
Maar in dit geval over een zwarte.
Met de nuance, een zwarte op Curaçao. Ik kan mij niet voorstellen hoe het is om zwart te zijn. Wel kan ik proberen mij in te leven hoe was het als zwarte op Curaçao op te groeien. En ook hoe het is als kind wanneer je vader niet naar je omkijkt. Hoe overleef je de armoede binnen een maatschappij waar al zoveel armoede heerst?
Op een gegeven moment moet broeder Daniel letterlijk kleur bekennen. Hij werpt zijn habijt af en gaat burgerkleding dragen. Leverde die passage problemen op?
Ik denk dat broeder Daniel, binnen zijn kloostergemeenschap, niet als zwarte werd beschouwd. Hij ervaart het pas als hij in Nederland komt. Tegelijk denk ik dat hij zo bezig is met goed doen, dat hij er niet echt bij stilstaat óf hij wel goed doet. Die vraag stelt hij zich pas veel later. Dat is ook de schok van 30 mei ’69, en niet alleen voor hem. Daar heb ik heel lang over nagedacht. Want je probeert je natuurlijk in hem in te leven. Tegelijkertijd ben je niet zwart. Ik probeerde mij vooral in hem als mens in te leven. Dat is waar ik als schrijver in de eerste plaats mee bezig ben. En ja, hij is zwart, en dat sijpelt door.
Schrijf je intuïtief?
Ik denk voortdurend, gedurende drie jaar, de tijd dat ik aan een boek werk, er dag en nacht over na. Ik doe niets anders. Ik schrijf geen columns, geen essays, niks, alleen dat boek. Drie jaar lang alleen die personages in mijn hoofd. Het is de enige manier om dit soort boeken te maken. Ik wil geen plot, ik wil verrast worden, zodat de lezer ook verrast wordt. Mijn personages leiden en misleiden mij vaak. En als zo’n boek klaar is na drie, vier jaar, ben ik doodmoe. Een jaar lang schrijf ik dan geen roman.
Werk je altijd zo, dat je eerst lang denkt en dan pas schrijft?
Nee, laten we zeggen dat ik veel schrijf en ook heel veel weggooi. Ik denk dat ik uiteindelijk negenhonderd tot duizend pagina’s heb geschreven. Ik schrijf van hoofdstuk naar hoofdstuk. Een hoofdstuk dat ging over een casino telde twintig bladzijden, maar uiteindelijk maar twee regels.
Hoe polijst je die regels?
Ik begin altijd met het hoofdstuk waaraan ik bezig ben. Het kan zijn dat ik na het lezen ervan twee dagen bezig ben met het verbeteren. Dan kan ik pas weer verder. Mijn doelstelling is vijfhonderd woorden per dag. Meestal lukt mij dat en vervolgens ben ik een week bezig met het polijsten. Dan schuif ik dat hoofdstuk opzij en begin ik aan een volgend hoofdstuk. Heb ik dat af, lees ik het weer, begin ik weer opnieuw. Is het boek af, lees ik het weer als geheel; tenslotte de drukproef… Ik durf nu ook te schrappen, ik durf naar de essentie te gaan.
Bestaat Maan en zon eigenlijk uit drie boeken die elkaar spiegelen?
Het gaat over drie generaties. Roy is de oude oer-macho, van wie je op de een of andere manier, hoe verschrikkelijk hij ook is, toch houdt. Zijn zoon Max zit in de overgang, hij weet het niet goed, ook naar vrouwen toe. En dan heb je de kleinzoon, Sonny, en die valt voor het materialisme. Dat zijn de drie grote verschillen die er in zitten. Maar tegelijkertijd merk je ook de bloedlijn die doorgaat, de gelijkenissen…
Het kwade bloed, waarover je schrijft, is dat geen gevaarlijk gegeven?
Het aantal mensen dat niet uit die vicieuze cirkel van armoede kan stappen is veel groter dan degenen die het wel kunnen. Dat gebruik ik ook in De engelenmaker. Wat heb je geërfd en wat heb je van de omgeving? Dat heeft mij altijd gefascineerd. En natuurlijk had ik de macht om Max een ander leven te geven. Maar ik heb het niet gedaan. Bewust of onbewust laat ik mijn personages het negatieve lot overkomen dat ze verdienen. Vaak geef ik hen, aan het einde, wat ze hopen of wensen. Dat is in De engelenmaker, in Arend ook, hij wil dat hij vliegt. Hij springt uit het raam en valt naar beneden… In Bromley ook, als aan het eind John Patterson wordt neergeschoten. Hij gaat gehandicapt naar huis, omdat hij bij een moeder wil zijn. Het was moeilijk om Max te laten gaan, maar dat is wat hij wilde. Toch begin ik nooit aan een boek met een boodschap. Ik heb geen plan, ik heb niks. Uiteindelijk is het altijd een antiheld die ik opvoer, die aan het eind van het boek iets doet, wat je in het begin nooit voor mogelijk zou hebben gehouden.
Peter de Rijk
Stefan Brijs – Maan en zon. Atlas Contact, Amsterdam 270 blz. € 19,99.
Dit interview verscheen eerder op de site van Scriptplus.