Recensie: Elvis Peeters – Jacht
Instincten die niet zijn te onderdrukken
Onder de nom de plume Elvis Peeters schrijven de Vlaamse rocker Jos Verlooy en zijn echtgenote Nicole van Bael al jaren aan een oeuvre van goed doordachte verhalen en romans, in een uiterst precieze stijl. Het voordeel van de directe herbewerking in een samenwerkingsverbond: de criticus, de redacteur aan huis. Vooral in hun romans De ontelbaren, Wij en Dinsdag is duidelijk geworden dat man en vrouw hun teksten samen naar een hoger niveau hebben weten te tillen. Niets moeilijker te verkrijgen dan iets dat gemakkelijk leest, maar onderhuids een storm weet te veroorzaken.
Ook in de nieuweling Jacht mankeert er niets aan de stijl. Secuur, afgewogen, de zinnen volgen elkaar heel natuurlijk op. Het boek is taaltechnisch volledig in balans, een prestatie op zich. Het schrijfechtpaar heeft gekozen voor een multiperspectief. Verschillende verhaallijnen die toch niet voor verwarring zorgen. Een goede constructie dus ook. Amateurjager Erik, een arbeider in een steengroeve met handen zo groot als broden, zijn vrouw Connie, de overbuurvrouw Karla, een medewerker personeelszaken bij de groeve, de bejaarde weduwe Josee én een behoorlijk zelfstandig trekpaard, een jonge vos en een Rottweiler, de baas van een bewakingseenheid, komen zo goed als gelijken aan het woord.
Daarin zit gelijk de kracht van deze roman. De mensen gedragen zich als beesten, en daarmee doe je de dieren eigenlijk tekort. Het paard, de vos en de Rottweiler zijn menselijker, in de zin van empatisch, niet zelfzuchtig, dan de ander protagonisten. Het paard is een gelaten type, is vanwege een misstap uit het dorp gevlucht met zijn speciale trekkar. Hij was te zwaar beladen, wilde koste wat kost niet omkieperen en doodde met een hoefslag een man. Een ongeluk, maar voor deze ‘mindere soort’, de goedkopere werkkracht, hadden de mensen geen compassie. De vos is jong en onervaren. De Rottweiler volgt alleen bevelen op.
Op zijn tocht naar de stad wordt het paard gevolgd door een jonge vos, het afkalvende bos ontvlucht. Volgens een oude rekel kan je onder de mensen nog wel aan je kostje komen. Het paard en de vos zijn toegeeflijk, proberen tenminste elkaars taal te spreken. Iets dat bij de mensen ver te zoeken is, in de communicatie tussen Erik en zijn vrouw Connie bijvoorbeeld. Erik zit verscholen in het bos, op z’n hoede voor de eventuele uitwisseling van waarschuwingssignalen tussen nacht- en dagdieren. Hij ziet kans om een hinde en een hertenkalf te doden. Het kalf neemt hij mee, de hinde is te zwaar en bovendien wordt hij belaagd door haar man, een trotse hertenbok die hem tot aan de stad in zijn auto blijft achtervolgen. De auto die door zijn gewei behoorlijk is toegetakeld. De bok is namelijk aangeschoten – door een kogel uit Eriks geweer en niet door de drank, al had je dat in deze setting gemakkelijk kunnen verwachten.
De onzinnigheid van deze illegale slachtpartij maakt Peeters duidelijk door het achtergebleven kadaver van de hinde, waaraan door derden wordt gefeest en de gruwelijke scène waarbij Erik op een andere dag de bok vindt, die zichzelf met aanblik op het aangevreten corps van zijn eega heeft verhangen aan een vorkachtige tak. Het menselijke handelen, ten opzichte van elkaar, ten opzichte van andere diersoorten, wordt door de gekozen perspectieven en de uitwerking van de dierpersonages op fabelachtige wijze aan de kaak gesteld. Let wel, hier eveneens bedoelend het sprookje zonder de kinderconnotatie.
Gestorven met de blik op zijn hinde. Had het leven voor hem dan geen zin meer zonder haar en hun jong? Dit moet me niet aan het twijfelen brengen. Ze denken, ze voelen, ja, maar het blijven beesten, ze hebben geen beschaving. Ze doen maar, ze leven.
Die twijfel is de essentie van deze roman. Wil Erik, willen alle personages in deze roman, eigenlijk niet zelf alleen maar leven? Het is al heel wat dat hij toegeeft dat dieren denken, dat ze voelen. Hij ziet zich toch moreel verplicht om iets te doen en graaft een diepe kuil waarin hij met veel moeite de bok en de hinde samenbrengt. Als een monument, een graftombe voor hun liefde en voor zijn eigen misdaad.
De Rottweiler valt voor Karla, heeft een keurige jas aan, loopt doorgaans op zijn achterpoten, is geletterd en heeft tafelmanieren. Maar af en toe krabt hij toch nog met zijn achterpoot op zijn kop en steekt er door de spleten van de jas een opgewonden rode punt. Instincten die op sommige momenten ondanks de nadrukkelijke opvoeding van zijn moeder niet zijn te onderdrukken. Een moeder die het – ja, dat is fijn onderkoelde humor, wrang ook – best vindt dat hij rotzooit met een vrouw van de mensensoort, maar toch liever heeft dat hij een degelijke teef bezwangerd.
De Rottweiler vindt het helemaal geen probleem om, naast zijn jacht op Karla, strijd te leveren tegen zijn neven de vossen. Maar dat wordt hem ook ingegeven door de mens bij wie hij in dienst is.
Karla wordt door haar baas opgezadeld met een reorganisatie. Zij moet de lijst opstellen met degenen die bij de steengroeve weg moeten. Wie op de lijst te zetten en wie te ontzien? Ze probeert allerlei rekenmethoden uit. Tot haar schrik ziet ze, wanneer de lijst definitief is geworden, dat haar overbuurman Erik erop staat. Terugdraaien is onmogelijk. De goedkope krachten, de paarden en de muildieren blijven uiteraard voor een zak haver, een roskambeurt en een paar duiten in dienst.
Het is mooi hoe Peeters de verschillen tussen de soorten verkleint. Ook de mensen zijn in deze roman, zoals in het leven, vaak instinctmatig bezig. Maar uiteindelijk staan mensen en dieren weer mijlenver uit elkaar. En het laat zich raden wie er beter van afkomen.
Guus Bauer
Elvis Peeters – Jacht. Podium, Amsterdam. 196 blz. € 17,50.
Dank voor de verhelderende kritiek. Was het eerste boek dat ik van het schrijversduo las en de andere gaan volgen. Schokkendst hoofdstuk vond ik wel dat waarin de rottweiler en doggen naar het tevenkwartier gaan voor een nummertje: grotesk, ontromantiseerd, kaal. Kon evengoed de hoerenwijk in een haven betreffen.