Column: Erik Nieuwenhuis – 1997, Skik – Op fietse
1997, Skik – Op fietse
Een grappige overeenkomst tussen de Grote Drie van de popmuziek in dialect (Normaal, Skik, Rowwen Hèze) is dat ze alle drie de levensvreugde in hun oeuvre centraal stellen: bestel moar, høken, deurdonderen, en Op fietse onttrekken zich aan de regel dat het Nederlandstalige repertoire het moet hebben van desastreus verlopen verkeringen, zieke kindertjes en het afscheid van de eigen teddybeer. Het gaat veel te ver om Skik een ‘feestband’ te noemen, maar hun eerste grote hit Op fietse is een opwekkende ode aan het kleine geluk dat in mijn eigen leven in 1997 toch nog ver te zoeken was.
Mijn drieëndertigste verjaardag vierde ik met een fles koude witte wijn op een stikhete achterkamer aan de Da Costakade. Na ons gedwongen vertrek van de A-locatie op hinkelafstand van het Leidseplein hadden mijn geliefde en (vooral) ik ervoor gekozen op onszelf te gaan wonen. Ik betrok in eerste instantie een onbetaalbare zolderkamer in Zuid en verhuisde, toen ik de huur niet meer kon opbrengen, naar de Da Costakade. Het voordeel van samenwonen is dat je de woonlasten kunt delen. Maar als het scheef gaat in de liefde (zoals mij, zoals u als trouwe volger van deze serie weet, weleens is overkomen) blijft er weinig te delen over. Dan sta je met je narigheid en halve boedel zo weer op straat. Dat leek me in 1997 klaarblijkelijk nog steeds geen ondenkbaar risico.
In augustus verruilde ik mijn baan als circustelefonist voor een soort van echt werk: festivalorganisator bij een stichting voor mensen die ‘creatief schrijven’ als hobby beoefenden. (Waar een mens zin in heeft). Uit angst om het door mij te organiseren festival in het driehonderd te laten lopen sleepte ik me vier dagen in de week op koffie, shag en chocoladepepernoten naar een laat einde van de dag. Uren nadat mijn laatste collega het pand had verlaten, haalde ik mijn fiets van het slot en fietste op topsnelheid langs de Herengracht de stress van me af, op weg naar mijn huis aan de Da Costakade of de Van Bossestraat, waar mijn verloofde woonde. Nogal een contrast met de pastorale wereld die Lohues bezingt in de Dylaneske eerste hit van Skik. Ja, ik reed ook op een fiets. Maar fietsen over het kruispunt Rozengracht-Marnixstraat, of over de Berlagebrug in de richting van het Amstelstation is wat anders dan
Op fietse deur ’t buulzand hen
op ’n zandpad tussen Slien en Emm’n
Een belangrijk verschil tussen mijn huidige woonplaats en het Oosten en Noorden waar ik opgroeide, is het totale gebrek aan medemenselijkheid op de fietspaden. Amsterdammers wekken graag de indruk dat ze geen minuut te verliezen hebben. Over een afstand van twee kilometer word je dertig keer aan de kant gefietsbeld door medeweggebruikers die in jou niets meer dan een obstakel zien dat hun belemmert in het bereiken van hun grootse levensidealen. De Amsterdamse fietspaden doen vaak denken aan een racetrack waarover uitgehongerde honden achter een lap rauwe biefstuk aanrennen. Geen wonder dat ik eenmaal buiten deze grenzeloos hufterige ratrace (waar sinds een jaar of tien ook nog het scooterproletariaat zich in mengt) nog altijd met zoveel plezier onderduik in de idyllische wereld van Skik. Een wereld die ik, min of meer wilsbekwaam en bij mijn volle verstand heb achtergelaten om… Ja, om wat?
wie döt mij wat, wie döt mij wat
wie döt mij wat vandage?
Wie doet mij wat? Nou, tokkies in doorrookte Arola’s, bijvoorbeeld. Of fietsende makelaars op weg van de ene als ‘artistic loft with garden’ aangeprezen jaren vijftig plofwoning in fucking Bos en Lommer naar het andere overpricede keldergat in de allesbehalveVrolikstraat, Opa Nelis op z’n gejatte Batavus met trapondersteuning of Youssef-zonder-helm met z’n snorfiets die op rechte stukken net de vijfennegentig km/u niet haalt?
Het enige dat – bij zeer verre benadering – in de buurt komt van het plattelandse geluk van Lohues en de zijnen – is een kwartiertje op fietse door het Vondel- of Rembrandtpark, laat in het jaar, als je niet om de zes seconden moet uitwijken voor een stonede toerist die denkt dat Amsterdam een themapretpark is. Als de Amberboom en de Ginko Biloba bij het pierenbadje in de herfstzon oplichten. Dan denk je nog wel eens aan Lohues (die je vele jaren eerder op ongeveer dezelfde plek in de stromende regen ‘Kloteweer’ hebt horen zingen):
De leste mooie dag van ’t joar misschien
alhoewel ’t met de winterdag ok donders mooi kan wezen.
Op zo’n dag, ergens eind oktober, vallen die twee werelden soms even samen. Tot je het park weer uit moet, de Nasaukade over richting Max Euweplein. Veel verder weg van de aanstekelijke levensjubel van Skik kun je niet komen, zou je zeggen (als je nog nooit auto hebt gereden in Oost-Polen.)
Het blijft aanrommelen en niet alleen op de fiets. Voor een jongen die op z’n negende in z’n eentje door de bossen zwierf en stekelbaarsjes ving in heldere beken blijft Amsterdam een ondoorgrondelijke moloch, waarvoor Tol Hansse de toepasselijke woorden
Met al die mensen op een kluit
Denk je soms ik wil eruit
bedacht. Er zijn twee remedies: af en toe een weekje New York om bij terugkeer te ervaren dat het in Amsterdam allemaal nog wel meevalt, of een paar keer per jaar de kale leegte van Fins Lapland, IJsland of Canada. Even kieken in’t buutenland, zoals Lohues zingt. Zelf woont hij (bron: wikipedia) ondanks zijn meeslepende avonturen in de Mississippi Delta (tip!) nog steeds gewoon in Drenthe. Ik moet me wel heel sterk vergissen als hij daar niet nog regelmatig de daad bij zijn hit uit 1997 voert. En of ‘e geliek hef.
Erik Nieuwenhuis