Column: Guus Bauer – Het was me het jaartje wel (2)
Het was me het jaartje wel II
Ik loop een stukje verder achterwaarts terug. Frans Pointl werd begin oktober in zeer besloten kring begraven. Veel poespas had ook niet bij de fijne misantroop gepast, eindelijk voorgoed verlost van de mensheid. Geen dienst, geen muziek, geen bloemen, geen toespraken. Twaalf apostelen telde het gezelschap rond het graf, waaronder wat oud(e) buurtgenoten en vrienden van het eerste uur.
Uiteraard had mantelzorger en biograaf – het is reikhalzend uitkijken naar een boek van zijn hand over de laatste jaren van Pointl – de leiding over de sobere plechtigheid. Een kladje met een korte tekst en het laatste gedicht van de overledene bewoog zachtjes in de lichte bries. Een ochtend met mooi rustig weer. De Poel als een meer dan twee meter twaalf lang overmand gedenkteken. Zijn vrouw nam het voorlezen over.
Pointls uitgever at large – het boek De laatste kamer van de overledene in zijn hand – hield een afsluitend praatje. Ik waande me een moment op een vernissage. Mijn euvel, te veel boekpresentaties bijgewoond, teveel hetzelfde riedeltje aangehoord. Hij verhaalde over de glorieuze zegetocht van het werk van de overledene, over hoe hij van meet af aan enthousiast was en het genie van de schrijver in spe gelijk had ingezien. Net zoals, o ja, een eveneens aanwezige ex-tijdschriftredacteur. (Bij deze uitspraak kreeg de voornoemde bladenman een knikje, waarna de uitgever dwars door deze eenpersoons minjan heen keek.)
Ik zweeg, want ik heb de vrolijke plaatjesdraaier toevalligerwijs heel hoog zitten. Staat u mij nu toe een en ander een weinig toe te lichten dan wel te nuanceren. Vijf jaar voordat de voornoemde discjockey überhaupt van Pointl had gehoord, zat de niet zo vrolijke Frans recht tegenover me in mijn kleine woning annex uitgeefluik. ‘Een woning die past als een maatpak,’ zou hij later zeggen. Een enorme stapel getypte doorslagen van dagboeken verwisselden van hand, daar waar ik al eerder bedolven was onder uittreksels van gedichten, van fragmenten, van ideeën. (Onder meer voor omslagen.)
Er stond een dichtbundel van Pointl op stapel. Zijn debuut. Op mijn uitdrukkelijke vraag of hij nooit iets eerder had gepubliceerd, antwoordde hij stellig. (Dat bleek achteraf niet waar, de illustere kleine uitgeverij De Beuk had vijfentwintig jaar eerder een bundeltje in zeer beperkte oplage uitgegeven. Toen ik hem daar later mee confronteerde wimpelde hij deze uitgave weg. ‘Niet van belang, jeugdgeprutsel.’)
Het was de tijd van de telefooncel, de brief, het kaartje en de kaartenbak bij de bibliotheek. (David de Poel heeft het grootste deel van de correspondentie in zijn biografenbezit.) Geen internet om ‘leugenaars’ te ontmaskeren. In elk geval zorgde de publicatie van Ik raak aan je (titelwijziging van Ik raak je aan uit deze koker, kokosnoot) voor de eerste publiciteit in de Volkskrant en in kranten ten zuiden van de rivieren die schande spraken over een bijgevoegde poster met een drie-letterig woord. Anton de Goede maakte een radio-interview met Pointl.
Vele telefoon(cel)gesprekken volgden, kaartjes, brieven, epistels, kattenbelletjes aan de deurknop, bezoekjes aan zijn woning in de Indische buurt, een zeldzame ontmoeting op mijn kantoortje in de Tweede Weteringdwarsstraat, een nog zeldzamere samenkomst in café De Engelbewaarder. Zijn prozawerk verdiende een grotere uitgever, meldde ik hem persoonlijk en daarna nog met uitleg in een brief van juli 1983. Daar reageerde hij nogal geprikkeld op, dacht dat het een afscheping was.
Terug naar de uitgever met passie die afgelopen donderdag na ruim 28 jaar afscheid nam. Zijn cadeauwens? Een handgeschreven brief van alle genodigden. In de uitnodiging staat dat deze brief beslist niet aardig hoeft te zijn. Afrekeningen, teleurstellingen of frustraties toegestaan.
Die zijn er in mijn geval niet. Hoe kan het ook bij zo’n aimabele, gedreven man, die met lede ogen heeft moeten aanzien hoe het vak verzwaard werd, hoe ‘zijn’ fonds langzaam naar de commerciële ratsmodee is / wordt geholpen. Maar geef alleen maar even toe dat onder meer Anton de Goede en de andere voornoemde ex-tijdschriftredacteur en Rogi Wieg je hebben moeten overtuigen van de mogelijkheden van de teksten van Pointl, van de kracht van het ‘banale’. Dat je dat wat later de beroemde soepkip werd eerst hebt afgewezen. En hoe zat het ook alweer met de rol van K.L. Poll?
(En – middels een kaartje, handgeschreven? – dat ondergetekende in elk geval een eerste aanzet heeft gegeven, voor de eerste free publicity heeft gezorgd.)
Al het goede, geachte, beste, lieve Elsschot-kenner. Proost, we nemen er nog eentje op, ook op wijlen Frans Pointl. Tot bij de plaatsing van de steen, de twaalf apostelen schijnen dan weer samen te komen. Misschien kunnen we daar eens praten over dat plan dat je ooit ontvouwde tijdens de nazit na de beurs zelfstandige uitgevers in Paradiso.
Guus Bauer
(p.s. heb ik het goed begrepen dat je op 13 december bij het literaire programma in Paradiso de muziek gaat verzorgen?)