Column: Guus Bauer – Het was me het jaartje wel (3)
Het was me het jaartje wel III
Nog een stap terug. De besloten herdenkingsbijeenkomst voor de ook dit jaar ontvallen Joost Zwagerman. De Druif was gevuld met zo’n beetje alle pennenvruchten uit literair tuttifruttiland. De plaatjes draaiende uitgever (zal hij voortaan op deze plek net zo vaak opduiken als de initiaalgenoot?) zat schuin voor me en merkte op dat wanneer de kerk getroffen zou worden door een bom, heel schrijvend Nederland het leven zou laten. Ik had me graag opgeofferd.
Van de twaalf apostelen (hé! Zie Hwmhjw II.) die zouden spreken, inclusief de aanzegger Matthias, de met de vurigste, zijnde rapste tong geplaagde tv-geleerde, was heer Vurrukkuluk wegens ziekte verhinderd. Een laatste optreden als ’s lands enig overgebleven literator was hem gegund. Ook initiaalgenoot Gerb was er trouwens niet. Zo ziet u maar, het loont om thuis te blijven, om bijeenkomsten, om vernissages en boeklanceringen te mijden. Het voorkomt doorgaans ook een hoop ergernis en (plaatsvervangende) schaamte.
Achtereenvolgens deden de redactrice, een hoogleraar, de uitgever, een oude tijdschriftbaas, de schout-bij-nacht van de poëzie, een jong opkomende eenboekschrijver, de ex-directeur van het Rijks en de allerbeste vriendin – allen fijn roffelend geïntroduceerd – kond van hun warme verbondenheid met de overledene. In de ik-vorm, dat spreekt. Een dichter las een eigen gedicht, een acteur een stuk uit de succesroman van wijlen de essaygrootmeester. Het boek dat ook de eenboekschrijver had geïnspireerd. (Deze jongeman is overigens een paar dagen voor de plechtigheid gesignaleerd in de nieuwe frisse boekhandel vlakbij de Dam om het voornoemde werk aan te schaffen. Ter herlezing, nemen we aan.)
Een oude punkfotograaf, generatiegenoot van Zwagerman zorgde met een spontane inname van het kansel voor een aangenaam stukje deregulering. Na afloop gingen de gordijnen in de zijbeuken open en kon het glas heffen en kouten c.q. de zelfverheffing en het netwerken weer doorgang vinden. Alleen op het boekenbal dromt men zo massaal samen. Mag men deze gelegenheid een buitenkansje noemen?
Wegwezen. Naar een uitgeverij op een industriegebied, alwaar een eenzame redacteur wachtte. De gang naar de uitgever is voor velen, niet lid van tv-wauwelclubjes, momenteel geen sinecure. Stel je bent ongeveer net zo oud als ondergetekende en je hebt weer eens een typoscript in de aanbieding. Een korte opsomming van de antwoorden die men bij diverse fondsen kan verwachten:
‘Een vakman aan het werk. Maar ik denk niet dat we het goed in de markt kunnen zetten.’
‘Goed geschreven hoor, daar niet van, maar ik zou niet weten hoe journalisten en de boekhandel hierbij aan zouden kunnen haken.’
‘Een eerlijk antwoord? Je bent te oud.’
‘Tja, we hebben momenteel geen geld. De markt, kleiner budget en zo.’
‘Het is te particulier.’ Bij hetzelfde fonds, andere lezer: ‘Het zou naar mijn mening een stuk persoonlijker kunnen.’
‘De kwaliteit is nog maar dertig procent van de beslissing.’
De generatiegenoot heeft met zijn geweldig ingetogen werk ook allereerst stad en land afgezeuld. En kijk hem nu tevreden in zijn Eifeltuin en –bos tekeer gaan. Houdt allen moed!
Guus Bauer