Lezing: Joost Kircz over F. Harmsen van Beek en de ‘fritziana’
Afgelopen zaterdag werd bij Café Hammingh in Garnwerd een middag gehouden rond dichteres en kunstenares F. Harmsen van Beek naar aanleiding van de verschijning van Onbegonnen werk. Joost Kircz en August Hans den Boef onderzoeken in dat boek de ontvangstgeschiedenis van het werk van F. Harmsen van Beek en ontdekten dat er die meer over haar leven dan over haar werk werd geschreven. Vandaag publiceren wij de twee lezingen die zaterdag gehouden werden.
Beste Mensen,
Fijn dat u er bent, en ook dank aan de mannen en vrouwen van Uitgeverij kleine Uil die deze bijeenkomst mogelijk maken. We zijn hier als vrienden van, bekenden van en met en geïnteresseerden in het werk van Fritzi Harmsen van Beek, om kennis te nemen van een publicatie waar August Hans den Boef en ik flink op gezwoegd hebben. Naar een citaat uit het werk van onze heldin noemen we het dan ook Onbegonnen werk, maar hier ligt het dan toch.
August Hans en ik zijn vrienden en waren collega’s op de Hogeschool van Amsterdam. Daar hielden we ons ondermeer bezig met de verandering in het schrijven en in de verhaallijn, door de overgang naar digitale hulpmiddelen, maar ook met het onderwerp journalistieke hype. In zijn verhaal zal August hier verder op ingaan.
Zoals veel van u weten, of uit het prachtige Schrijversprentenboek, dat ik samen met Maaike Meijer mocht schrijven, ken ik Fritzi, zoals ik haar verder maar zal noemen, sinds eind 1965. Zoals met veel vriendschappen die beklijven is een zeker gelijkgestemdheid daar de oorzaak van. Beiden kunnen we, of konden – maar in het geniep heb ik nog wel eens een gesprek met Fritzi – eindeloos praten en in dat praten verschillende verhaallijnen en vooral veel opwellende bijgedachten, impressies, herinneringen en meningen inmengen die enige gelijkgestemdheid vereist om de draad te kunnen blijven volgen en niet kwijt te raken. Maar let wel, de lijn van het vertoog is immer wel degelijk aanwezig, zoals een ruggengraat van een slangenmens in het circus.
Het is deze verknoping van verhaallijnen, tussentijdse uitweidingen, reflecties en spontane ingevingen dat het literaire werk van Fritzi lastig maakt. Een geannoteerde uitgave van haar werk, met om de paar woorden een voetnoot die uitlegt waar een term, zinswending of citaat op slaat of naar refereert, is na 2009 niet meer mogelijk. Het blijft dus allemaal een interpretatie al dan niet van een uitzicht of een inzicht zoals Kees Fens het noemde.
Het is daarom niet volstrekt onbegrijpelijk dat veel lezers en lezeressen het werk prachtig vonden maar er niet uitkwamen. Iets wat recensent Aad Nuis expliciet schrijft. In zo’n geval van impliciet schrijven en verwijzen moet je echt willen begrijpen óf genoegen nemen met de betovering van de presentatie. Helaas hebben recensenten, om voor mij onbekende redenen, een ego dat eist dat er een kernachtig beeld van een auteur in hun onderhavige medium komt. Dat door de recensent geschapen beeld schept dan de auteur, of die wil of niet.
Oorspronkelijk was ik ooit van plan om een grafiek te maken van alle recensies van het werk, met op de ene as het aantal en op de andere as de relevantie, lopende van hoogst interessant tot regelrechte klepkolder. In de samenwerking met August Hans werd het echter meer. In ons boek hebben we alle recensies die we maar konden vinden over het werk van Fritzi grondig geanalyseerd, dit waren er ongeveer 300. Ik verwijs naar hoofdstuk 3 waar de werkmethode wordt uitgelegd. We behandelen recensies in de schrijvende pers, maar ook interviews, besprekingen van optredens, wetenschappelijke artikelen over haar en last but not least de necrologieën. Ook digitaal!
Niet geheel tot onze verbazing kwamen we op een hele serie fantasmen. Wij noemen deze fantasieën fritziana omdat zij scherp zijn toegesneden naar het verzonnen beeld van Fritzi als onbegrijpelijke en ongrijpbare vrouw
Wat valt er op? In eerste instantie zien wij vaak lange besprekingen waarin langs geëigende lijnen van de literatuurkritiek het werk wordt besproken. Deze recensenten zijn bloedserieus. Ik noem Bernlef, Lehmann, Nuis, Fens, Poll, enz. Al snel echter verschuift de nadruk van die verhalen weg de inhoud en naar de persoon en de vermeende levensstijl. Ondanks enkele zeer serieuze bijdragen als het prachtige tv-interview met Hans Gomperts, gaat het echter snel hollend mis.
De persoon en haar leven worden zoals we ook kennen van het geschrijf over het al dan niet zwanger zijn van voetbalvrouwen, bepalend voor het beeld. Niet de inhoud en vorm van het werk.
De kop ‘Fritzi doe nog eens wat geks!’ hebben we net niet gevonden, maar het spant erom.
In dit proces zien we een tweede aspect en dat is de integriteit van de informatie. Het is u roept en wij herhalen geblazen. In ons boek stelden we ons een strenge, maar redelijke eis. Wij bekritiseren de recensies slechts vanuit de kennis die redelijkerwijs bekend kan worden geacht bij het schrijven van die recensie. Dus de immer hogere waarde van de ‘kapitale ouderlijke villa’ kon vanaf de verkoop in 1954 eenvoudig in het openbare kadaster worden nageslagen. De werkelijke omvang van de ‘gigantische’ erfenis is niet zomaar te vinden. Dan moet je bij de archieven van de belastingdienst zijn en dat kunnen alleen belanghebbenden. Daarom gaan wij hier wel in op de ‘kapitale villa’ en niet op de omvang van de ‘enorme’ erfenis. Dat cijfer vindt in het schrijversprentenboek. U begrijpt, het viel allemaal nogal mee. In deze categorie van simpele verifieerbare zaken valt ook het verhaspelen van haar naam en bijvoorbeeld het feit dat Eric de Marechal, de vader van Gilles, die weleens waar uit een oud geslacht voorkwam, zoals zovelen, in de burgerlijke stand geen fantasienaam heeft, noch een adellijke titel.
Een bijzonder geval is de spookprijs van 1963. Vanaf 1992, als Annie van den Oever de stomme fout maakt dat de poëzieprijs van de stad Amsterdam aan haar werd uitgereikt, terwijl zij nog niets had gepubliceerd, wordt deze blunder verder als vaststaand feit door vrijwel iedereen overgenomen. Dit terwijl iedereen eenvoudig kon en kan nakijken hoe Fritzi al sinds 1958 publiceerde, maar dat die prijs in 1963 naar Gerrit Kouwenaar ging. Zij heeft die prijs nooit gehad. Zelfs nadat in het verzamelde werk, uitgegeven in 2012, een korte biografie en een bibliografie verschenen met alle data, blijft de spookprijs samen met andere fritziana rondwaren.
Een derde bron van narigheid is het citeren uit de literatuur. Zoals we allen weten sliep Gerard van het Reve daadwerkelijk met een ezel in bed en daarom is ook alles wat hij schrijft letterlijk waar en heeft hij als een klerk keurig alles genotuleerd. Zijn fictionele brieven zijn namelijk te aardig om niet voor waar te worden aangemerkt. Oh-lal-la en ze passen in het beeld dat de provinciale kleinburger heeft van het liederlijke gedrag van kunstenaars. Evenzo citaten uit het werk van Remco Campert van voor dat hij Fritzi ooit had gezien. Zo schreef hij in De jongen en het mes over een dronkemansfeestje: ‘je stampte met je voet op de grond en er was een feest’. Mensen, denk je dan, pak nu eens even Camperts werk van de plank voor je onzin gaat uitkramen over de liederlijkheid van huize Jagtlust. Dat verhaal dateert van 1953! Jaren voor Campert Fritzi leerde kennen. En zo door, we hebben het netjes voor u opgeschreven.
De vierde bron is natuurlijk de cafétafel. Fritzi was een bijzondere, mooie, aantrekkelijke en goedgebekte vrouw met een eigen taalgebruik en dictie. Geen wonder zou je zeggen dat veel mannen haar naliepen en veel vrouwen haar nadeden. Maar het aankatsen van een spiritueel auteur en tekenaar kan alleen succesvol zijn als er sprake is van gelijk niveau tussen de partijen. Daarom moet bij ongelijke partijen, of de aankatser op zijn tenen staan of de aangesprokene gekleineerd worden. We zien dat vooral het laatste gebeurde. We registeren hoe onsmakelijk Fritzi als vrouw op de meest seksistische wijze behandeld wordt. Het gaat niet meer om het werk of de moeite die we moeten doen het werk te begrijpen, het gaat nu om het ontdoen van de vrouw van haar creatieve werk en haar reduceren tot een lekker, maar moeilijk behapbaar, ding dat ook nog eens een alcoholprobleem heeft. Het was in de jaren 60-70 nog geen mode om een bekende tv-presentator op de man af te vragen met hoeveel vrouwen hij het bed of de bank gedeeld heeft, maar de resultaten kweken ontzag. Desalniettemin wordt het vrouwzijn van Fritzi en haar liefdesleven als iets smeuïgs gebracht dat toch niet helemaal door de beugel kan. Of zoals Van den Hooff op de Belgische radio na haar overlijden zegt: ‘Ik was er niet bij,’ maar ‘op Jagtlust was het een grote promiscue bedoening, er waren driehoeksverhoudingen, vierhoeksverhoudingen, de meest onwaarschijnlijke dingen (sic), er werd niet gepoetst, ach (…) het moet verschrikkelijk geweest zijn.’ ‘Het moet een ongelooflijke chaos geweest zijn, een ongelooflijke warboel.’ De eerste keer dat hij van haar hoorde was in het blad Avenue, waarin kleurenfoto’s gemaakt door Shinkichi Tajiri stonden. ‘Dat leek heel heel mooi, heel fijn, heel mooi gedaan, maar dus de rest van het huis kreeg je niet te zien.’ De mythe is ook hier weer sterker dan de werkelijkheid.
Maar in het bewuste artikel zegt Fritzi boos tegen Fanny Kelk, ‘het kan me langzamerhand geen donder meer schelen wat ze zeggen of schrijven, ik lees het niet eens meer. Of ze nu beweren, dat ik lesbisch ben of erotomaan, dat ik gek ben, aan de dope of aan de drank, het laat me koud.’ Niemand die dat natuurlijk citeert.
Waarmee we op de vijfde poot komen, namelijk wat zegt mevrouw zelf? Nou dat wordt niet echt uitgewerkt door de recensenten. Zoals Frida Balk stelt, staat alles gewoon in de tekst van haar gedichten en verhalen, maar ja dan moet je wel je best doen. Het toppunt van het gebrek aan mededelingen door het hoofdpersoon zelf, is de zedenschets van de jonge Haagse Post-journaliste Annejet van de Zijl, die in de voetsporen van HP-collega Betty van Garrel, die in 1965 de aftrap gaf van de fritziana, vooral mannen laat praten. In beide gevallen is de uiterst charmante causeur Heintje een belangrijke bron. Iedereen die Fritzi’s broer heeft gekend weet dat zijn verhalen kostelijk waren, maar niet noodzakelijke betrouwbaar. Maar niet alleen Heintje, een hele stoet van mannen op leeftijd verhalen snuivend hoe wild ze wel waren en hoe ze werden afgewezen terwijl de paternalistische boodschap ‘had ze maar een stevige vent gehad die haar aankon, dan was het wel anders gegaan’ ervan afdruipt.
Bewondering moet in het kleinburgerlijke calvinistische Nederland altijd een tegenwicht krijgen in kleineren en paternalisme.
Maar goed, na de publicatie van het verzamelde werk onder de titel In goed en kwaad in 2012, zou je toch denken dat men het eens opensloeg en de essays en gedichten las die niet in de debuutbundel stonden, en die toch goed voor een paar honderd pagina’s zijn. Op dit punt wil ik nog opmerken dat Fritzi zeer kritisch was over haar eigen publicaties en na de hype rond Van der Zijls Jagtlust geen herdrukken meer wilde. Toch hebben we daar gekozen al het gepubliceerde materiaal af te drukken, zo kan de lezer zelf oordelen. Helaas, net als veel andere maatschappelijke mythes zijn mythes bijna religieuze waarheden die boven de werkelijkheid zweven. De recensies van het In goed en kwaad houden zich bij de oude sleetse kennis en vastgezette meningen. Er wordt nauwelijks ingegaan op de rijkdom van het oeuvre.
Daarom voor we verder gaan en u mijn verhaal wel erg beschouwend mocht vinden wil ik u confronteren met een leuk lijstje citaten. In het volgende verhaal zal August Hans verder gaan over wat nu integere journalistiek en besprekingen zijn. Daarna zal Maaike Meijer u geruststellen dat er hard gewerkt wordt aan een biografie waarin de echte Fritzi zal oprijzen.
Ik citeer: namen en vindplaatsen staan in het boek:
Jagtlust als het ‘permanente boekenbal’ en beruchte kunstenaarsfeesten’: ‘een walhalla’ waar men zich onderdompelde in ‘drank, drugs en liefde’.
De recensent die in 1985 sprak van ‘fantasievolle, intrigerende poëzie’ schrijft in een necrologie in 2009: ‘Van een maar al te toegankelijke flodderdiva veranderde Fritzi Harmsen van Beek allengs in een ontoegankelijke kluizenares.’
Dat ‘muizenpoot’ ‘naar verluidt een verwijzing naar het handschrift van Campert’ zou zijn.
Ronduit stuitend over Gilles: ‘Als een van de eerste echte junks van Amsterdam zette hij in ieder geval de pionierstraditie van zijn ouderlijk huis voort.’
Dat Harmsen van Beek ‘zichzelf liever toelegde op het knutselen van een minikoetsiertje met een zweepje gemaakt uit een kattensnorhaar.’
‘Frederice’ zou haar leven lang ‘aanbeden en verzorgd als een koningin’ zijn.
‘Zoveel ongezochte bewondering, het is bijna niet te bevatten.’
Wij sluiten ons bij het laatste aan, niet te bevatten.
Ik wil afsluiten met een citaat van Fritzi’s goed vriend de schrijver Anton Koolhaas, dat niemand ooit eerder heeft opgepikt :
‘Het is ook wel de rotste combinatie om mee te dragen, ongedurigheid en ongeduld in elkaar verweven en voortgejaagd door impulsieve maar nooit stoppende inspiratie om de kleinste details en voorwerpjes deel te maken van een universum.’
Koolhaas sluit af met het pertinente inzicht: ‘Levend van voeten tot hoofd met een eendere intensiteit en zonder zweem van pretentie en een ongenadige behoefte om dingen te herkennen; dààr haar geluk in vindend, tegenover het diepe ongeluk van zelf vaak niet herkend te worden als dichteres, vrouw of überhaupt een geheel buiten haar wil uniek mens.’
Joost Kircz
Zie ook het interview van Wim Brands met Joost Kircz en Maaike Meijer én het interview met Joost Kircz in het radioprogramma Glasnost.