Recensie: Chigozie Obioma – De verboden rivier
Hij rook naar de dood
In de avond van 13 op 14 november 2015, afgelopen vrijdag en zaterdag dus, was ik in Chigozie Obioma’s debuutroman, De verboden rivier, gebleven bij het dertiende hoofdstuk, dat heet ‘De bloedzuiger’ en waarvan ik de eerste zin al had gelezen: ‘Haat is een bloedzuiger.’ Elk hoofdstuk van het boek heeft zo’n magische eerste zin, veelal met een dier als onderwerp. Zaterdagochtend – de gebeurtenissen in Parijs waren me inmiddels bekend – ging ik in plaats van de krant te lezen verder met Obioma, dat me op dat moment net zo actueel leek:
Het [haat] is iets wat aan iemands huid kleeft, wat zich met hem voedt en de levenskracht uit iemands geest laat wegvloeien. Het verandert iemand, en gaat pas weg als hij de laatste druppel zielerust heeft opgezogen. Hij hecht zich aan je huid, zoals een bloedzuiger doet, en graaft zich steeds dieper in de opperhuid, zodat je dat deel van je vlees wegrukt als je de parasiet van je huid aftrekt en hem doden een zelfgeseling is. Vroeger gebruikten mensen vuur, een hete staaf, en wanneer ze de bloedzuiger wegbrandden, bleef hun vlees verschroeid achter.
Obioma is een in de Verenigde Staten woonachtige, van oorsprong Nigeriaanse auteur, zijn eerste boek was meteen genomineerd voor de Man Booker Prize. Het is geschreven in het Engels en de titel luidt The Fishermen. Jammer dat er in het Nederlands is gekozen voor de ietwat kinderlijke, beter gezegd jongensboekachtige titel. Het gaat over jongens ja, en het is razendspannend, maar een jongensboek is het geenszins. En de titel ‘De vissers’ is juist zo mooi.
Op Obioma werd ik niet geattendeerd door zijn nominitie voor de Booker, maar door Maxim Biller in de eerste uitzending van het nieuwe Literarische Quartett, die meer dan lovend was en het boek vergeleek met Kafka’s Het proces en daaraan toevoegde dat hij in het geval van Obioma geen moeite had met superlatieven, hij sprak over een moderne klassieker. In de eerste plaats wilde ik Obioma eens lezen om te bepalen of ik het oordeel van de drie vaste leden van het nieuwe Literarische Quartett kon vertrouwen en in de tweede plaats had ik in de afgelopen twee jaar dat ik voor Tzum schreef over auteurs uit de hele wereld geschreven, van Azië tot Zuid-Amerika, maar nog niet over een auteur uit Afrika. Noem me politiek correct, maar het was een gemis, zoals het ook als een gemis voelt dat ik nog nooit een stap op dat continent heb gezet. Dat het om een Afrikaanse schrijver gaat, is relatief natuurlijk, zoals gezegd woont Obioma in de Verenigde Staten, hij werkt daar op de letterenfaculteit van de Universiteit van Nebraska. Dit heeft hij gemeen met meer ‘nieuwe stemmen’ uit Afrika, zie daarvoor het begin van de recensie van Obioma’s roman in The New York Times: http://www.nytimes.com/; allemaal Afrikaanse schrijvers die in de V.S. leven, maar desondanks hun land van oorsprong als decor kiezen. Het lijkt erop dat ze eerst naar de westerse wereld moeten komen om hen te kunnen omarmen.
Wat de eerste reden betreft, Biller is in elk geval wat deze roman betreft te vertrouwen, het is een geweldig boek en de opmerkingen van Christine Westermann over de beeldspraak, waaraan ze zich vaak stoorde, gaan wat mij betreft totaal niet op, maar ze zei al dat het vermoedelijk aan de Duitse vertaling lag (Der Dunkle Fluss: liebe Leute, wat is er mis met het mooie woord ‘vissers’?), en die heb ik niet gelezen. Hmm. Maar ook zij was overtuigd van de kracht van de vertelling; waarom je dan zo moeilijk doet over cosmetische aangelegenheden, is me een raadsel. Wat Knausgårds werk aangaat, daarover ben ik het echter eens met Westermann; ik las de eerste band en had zelden inhoudelijk en stilistisch zoiets tams gelezen. Ze krijgt dus het voordeel van de twijfel, maar ze moet wel nog even in de gaten worden gehouden. Biller eveneens, hij vond Knausgård ook zo fantastisch. Ach, smaak is zoals bekend hoogst persoonlijk; daarom nemen we het ook zo persoonlijk. Zelden kom je iemand tegen met wie je het volledig eens bent, al kreeg ik laatst toevallig een stuk onder ogen van Martin Walser, van wie ik helaas nog niets heb gelezen, maar wiens voorbeelden precies de mijne zijn. Weer een naam erbij op het lijstje.
Juli Zeh, de gast in de eerste uitzending van het Literarische Quartett, stond ook op mijn lijstje, maar die schrap ik voorlopig; ze serveerde het boek ijskoud af, hoewel de opmerking goed was dat de roman te vergelijken is met een Griekse tragedie. De opmerkingen van de twee dames aangaande Obioma zeiden weinig goeds over hun mate van genadeloosheid; lieve hemel, het gaat hier om een 29-jarige auteur. Je kunt veel zeggen over een roman, maar dat feit zou toch mild moeten stemmen, want het is een zeer rijpe roman voor iemand van die leeftijd. Naar aanleiding van de nominaties voor de Booker schreef Rob van Essen overigens in NRC Handelsblad dat de roman ‘aangrijpend’ is (klopt), maar dat hij ‘wordt ontsierd door onhandigheidjes’. Mij waren ze niet opgevallen, maar misschien ligt het aan mijn leeftijd. Hoe dan ook een kniesoor wie daar op let, want zouden we niet in onze handjes mogen knijpen als er in Nederland iemand debuteert met zo’n boek? Sterker nog, zouden we niet in onze handjes mogen knijpen als Rob van Essen of welke andere Nederlandse auteur dan ook zo’n boek aflevert?
Kafka en een Griekse tragedie, dat behoeft enige toelichting. Het plot: vier broers uit Akure gaan vissen bij een rivier die verboden terrein is vanwege een kwade macht die ervan zou uitgaan – zie de verkuifiseerde titel – maar ze weten dit lange tijd verborgen te houden voor hun ouders. Als hun vader erachter komt, bestraft hij hen hardhandig, maar als hij verhuist naar een ander deel van het land en slechts af en toe thuiskomt, is het hek van de dam: ‘Aan het begin van de derde maand knapte zijn lange arm, die er vaak de zweep over legde om ons in het gareel te houden, af als een oude boomtak. Toen braken we los.’ Op een dag doet een wat in de volksmond een ‘dorpsgek’ wordt genoemd een voorspelling: de oudste van de broers, Ikenna, zal worden gedood door een ‘visser’. Deze raakt verteerd door angst, haat en achterdocht jegens zijn broers, hij denkt dat hij door zijn broers wordt gedood, en, wederom in de volksmond, hij radicaliseert. De voorspelling van de gek wordt serieus genomen omdat deze gek, genaamd Ubulu, voorspellende gaven zou hebben. Biller wees er terecht op dat het in dit boek draait om animisme, ‘natuurreligie’ tegenover de christelijke, westerse opvoeding die de kinderen genieten. De vader van de broers leest de The Guardian – mooi gekozen in verband met het verhaal – en voorziet een glanzende carrière voor zijn zoons in Canada, maar de duistere krachten winnen. Kafka’s Het proces vanwege de schijnbare onontkoombaarheid, het noodlot zeg maar, dat ook als een vloek kan worden opgevat. Wat betreft die vloek, sommigen beschouwen Abulu, het gaat om christelijke gemeenschap, als een door de duivel bezeten persoon. De vraag die de roman oproept is: is hij echt duivels? Of goddelijk? Beide wellicht. Fiammetta Rocco van The New York Times had in elk geval gelijk om het een ‘bijbelse parabel’ te noemen. Mij deed het ook denken aan Woeste Hoogten, dat gelezen kan worden als een roman over de beschaving versus onbeschaafdheid en waarover Bataille zei dat de ware zegen pas mogelijk is na de noodzakelijke weg van de vloek.
Wat me stoorde in het Literarische Quartett bij Volker Weidermann is dat hij, hoewel hij het meesterschap van Obioma erkende, ietwat laatdunkend vertelt over waar hij aan het begin van het boek voor vreesde, namelijk ‘Afrika-clichés’, omdat de mensen worden voorgesteld als dieren, de mystieke sluier die over alles heenligt, hoewel hij later toegeeft, waar Zeh hem op wijst, dat het curieus is om van een Afrikaanse auteur een bepaald verwachtingspatroon te hebben en eigenlijk te willen eisen hoe hij dient te schrijven. De ‘harde werkelijkheid’, waar Weidermann van zegt te houden, daarin herkennen we de typische journalist. Ja, in Afrika staat men, anders dan in het o zo beschaafde westen nu eenmaal dichter bij de natuur. En aangaande de superioriteit van het westerse, rationele denken – de mens is geen dier meer, maar een denkend wezen –, de antropoloog Claude-Lévi-Strauss heeft al duidelijk gemaakt dat het magische, ‘wilde’ denken niet als ondergeschikt, maar als nevengeschikt aan het rationele, wetenschappelijke denken moet worden beschouwd en dat veel van wat in het westen ‘wetenschappelijk’ heet magische elementen in zich draagt. De verboden rivier speelt zich zoals gezegd af in een christelijke gemeenschap, die nog sporen draagt van zoals dat in de populair-wetenschappelijke mond heet ‘bijgeloof’ (‘Hoewel het christendom Igboland bijna volledig had schoongeveegd, waren er nog kruimels en brokjes van de traditionele Afrikaanse religie aan de bezem ontsnapt’). Biller gaat ook vermoedelijk een stap te ver door het een ‘zelfhaatboek’ te noemen, want nergens lijkt het erop dat er gehakt wordt gemaakt van het bijgeloof, het wordt juist prettig in het midden gelaten. Enfin, op zeer aangrijpende wijze vertelt Obioma over de haat, wraak en het daarmee gepaard gaande geweld die de voorspelling van de gek ontketent. Er vloeit uiteraard bloed, een rivier van bloed, ziedaar de Griekse tragedie. Voor degenen die het boek hebben gelezen is het ronduit verbijsterend om te horen van een sympathieke Obioma dat het was bedoeld als een eerbetoon aan zijn broers – en een eerbetoon is het, het is eveneens een boek over broederliefde – die hij miste ver weg van huis en toen begon na te denken over wat een familie kon splijten. De wonderlijke en ondoorgrondelijke wegen van de fantasie.
Het citaat waarmee ik dit stuk begon en de constatering dat het om een bijbelse parabel gaat, doet vermoeden dat het boek duidelijke, morele lessen bevat, maar bij Obioma rijst het verhaal uit boven de moraal, een kenmerk van een goede roman is dat verhaal aan de klauwen van de moraal ontsnapt. In die zin moet een boek lijken op het leven. De natuur is de leermeester van de kunst, denk aan de volledige naam van dierentuin Artis (‘Natura Artis Magistra’). Aangaande de moraal, essentieel hierin is de positie van Abulu, de gek. Uitgestoten door de gemeenschap, en zelfs door de kerk, een monster anders gezegd, maar duidelijk is dat het hier gaat om iemand die, en zeker vanuit christelijke optiek, hulp nodig heeft. Over de menselijkheid van het monster hoop ik het rond Kerstmis te hebben als ik Mary Shelleys Frankenstein herlees.
Obiama vertelt zijn verhaal met soms fraaie beelden (ik gaf er al voorbeelden van, hier nog een: ‘Maar die gedachte vormde zich in in die tijd nog niet echt. Hij hing in mijn geest als een acrobaat op de televisie die net een verbazingwekkende sprong had gemaakt en nu – na een druk op de pauzeknop – in de lucht bleef hangen, niet in staat zijn sprong af te maken.’) en hij heeft oog voor detail. Zo laat hij de sympathieke dominee Collins bij een begrafenis een Bijbel met ezelsoren onder zijn oksel stoppen. Dat Obioma een steengoede schrijver is spat van elke pagina, maar zijn schrijfkunst en oog voor detail beleven een hoogtepunt in zijn beschrijving van de fysieke toestand waarin de Abulu zich bevindt, dat ik hier in zijn geheel zou willen citeren, opdat het goed tot de lezer moge doordringen:
Ik merkte dat zijn lichaam een heel scala aan geuren meedroeg, met als merkbaarste een vieze lucht van ontlasting, die als het gebrom van vliegen naar me toe dreef toen ik dichter bij hem kwam. Ik bedacht dat die stank misschien kwam doordat hij heel lang zijn anus niet had schoongemaakt na het poepen. Hij stonk naar zweet, geconcentreerd in de dichte haargroei in zijn schaamstreek en zijn oksels. Hij rook naar bedorven voedsel, en naar open wonden en pis, en naar lichaamssappen en uitwerpselen. Hij rook naar roestend metaal, bederf, oude kleren en afgedankt ondergoed dat hij soms droeg. Hij rook naar bladeren, klimplaten, rottende mango’s naast de Omi-Ala, het zand van de rivieroever en zelfs naar het water zelf. Hij had de geur van bananenbomen en guavebomen, van het harmattanstof, van afgedankte kleren in de grote afvalvak achter de kleermakerswinkel, van overgebleven vlees bij het open stadsabattoir, van etensresten van aasgieren, van gebruikte condooms uit het La Room-motel, van rioolwater en viezigheid, van het zaad van de ejaculaties die op hemzelf terechtkwamen telkens wanneer hij masturbeerde, van vaginaal vocht en van opgedroogd slijm. Maar dat was nog niet alles, hij rook ook naar onstoffelijke dingen. Hij rook naar de geknakte levens van anderen, en naar de roerloosheid van hun zielen. Hij rook naar onbekende zaken, naar vreemde elementen, en naar afschrikwekkende en vergeten dingen. Hij rook naar de dood.
Dit boek heeft, zoals andere veelomvattende romans, ook een politieke component, maar het is in de eerste plaats een diep menselijke, oftewel existentiële en spirituele roman, die niet alleen naar de dood ruikt, maar vooral naar het leven en die niet alleen gaat over Nigeria, maar ook over ons, vooral nadat we de geur van de dood nog in onze neus hebben na afgelopen weekend. Mocht u naar aanleiding van Parijs zwelgen in haat, wat ik niet verwacht, mijn lezers zijn geen oorlogszuchtige mensen, maar voor de zekerheid, in Peter Pontiacs postume meesterwerk Styx staat als volgt getekend en geschreven over deze bloedzuiger. Op de eerste tekening lezen we het onderschrift: ‘De dood wordt gehaat’, maar op de laatste tekening, een schets, staat de keerzijde van die spreuk: ‘De haat wordt gedood.’ Om met een tweede optimistisch punt te eindigen, in Nederland zou dat format van het Literarische Quartett toch ook moeten kunnen werken? Geïnteresseerde omroepen of tv-producenten, neem even contact op via Tzum, vanaf het najaar van 2016 kunnen wat mij betreft de opnames beginnen. Ik beloof dat ik naar de kapper zal gaan en me in een goed pak steek: het oog wil ook wat. De rol van de Jan Mulder van het programma, die Maxim Biller met verve speelt, kan ik wel voor mijn rekening nemen. Iemand moet het doen.
Johannes van der Sluis
Chigozie Obioma – De verboden rivier. Vertaald uit het Engels door Marianne Gossije. De Geus, Breda. 314 blz. € 22,50.