Recensie: Lily King – Euforie
Op zoek naar euforie in de jungle
Hoe zou het geweest zijn om je in het begin van de jaren 30’ als kersverse antropoloog te begeven naar de woeste jungle van Nieuw-Guinea? Een haast volstrekt onontgonnen gebied, bewoond door talloze stammen met maatschappelijke structuren die compleet haaks lijken te staan op wat er op dat moment in het Westen over beschavingen bekend is. Elke antropoloog stond het vrij zijn of haar gebied in de rimboe ‘op te eisen’.
Geïnspireerd door het leven van de wereldberoemde antropologe Margaret Mead heeft Lily King een zinderende roman geschreven over deze spannende fase in de wetenschap. Een fase die – zo leert het boek al snel – gepaard ging met zowel een enorme naïviteit als een weergaloos enthousiasme. De culturele antropologie had het label baanbrekend te zijn: ‘Onderzoek naar mensen die al tijden dood waren maakte plaats voor onderzoek naar de levenden, en geleidelijk aan kwam men los van de starre overtuiging dat het westerse model het natuurlijke en onvermijdelijke eind- en hoogtepunt van elke beschaving is.’
Andrew Bankson, een jonge Britse telg uit een wetenschappelijk gezin, zit al twee jaar in zijn eentje de Kiona stam te bestuderen. Het gaat hem niet gemakkelijk af: de eenzaamheid is ondraaglijk. Hoe ver de culturen uit elkaar liggen wordt hilarisch duidelijk op het moment dat Bankson zelfmoord probeert te plegen in de rivier de Sepik. Terwijl hij zich met grote stenen in zijn handen en jaszakken onderdompelt in het water, wordt hij door twee inboorlingen gered. Ze begrijpen niets van zijn daad, want zelfmoord komt bij hun stammen niet voor. Ze geven Bankson een wijze les:
Die stenen zijn mooi, maar gevaarlijk. Je mag ze best verzamelen, maar laat ze op de oever liggen als je gaat zwemmen. En zwem niet met je kleren aan. Dat is ook gevaarlijk. En nooit alleen zwemmen.
Het is voor Bankson dan ook een enorme opluchting als de getrouwde antropologen Fen en Nell (Margaret Mead) langs komen varen. Bankson wordt direct verliefd op de stoere, jonge Nell. Fen lijkt zich intussen aangetrokken te voelen tot Bankson. Al snel raken de drie verwikkeld in een hopeloos ingewikkelde driehoeksverhouding – zo gaat dat als je drie jonge mensen in de rimboe bij elkaar brengt.
Het blijkt dat de drie avonturiers zo hun eigen beweegredenen hebben om helemaal naar de jungle te zijn afgereisd. Bankson heeft wellicht de ietwat naïeve hoop ‘de structuur en de aard van de wereld om ons heen te doorgronden.’ Bij Nell ligt het persoonlijker: het vinden van culturen waarin de seksuele normen anders liggen kan haar misschien helpen haar eigen biseksualiteit beter te begrijpen. En Fen… die ‘wil de de inboorlingen niet bestuderen, hij wil er een zíjn.’
Alledrie zijn ze echter naarstig op zoek naar ‘euforie’. Nell omschrijft dat als ‘dat moment na ongeveer twee maanden, als je denkt dat je eindelijk vat hebt gekregen op de plek waar je bent.’ Een moment dat keer op keer weer een illusie blijkt, want écht vat op de stammen die ze onderzoeken krijgen de antropologen nooit, al is het maar omdat deze stammen zich aanpassen aan hun aanwezigheid. Op het moment dat er ook nog iemand vermoord wordt door hun toedoen, is het duidelijk dat er door het drietal een grens is overschreden.
Zo worden er wel meer grenzen overschreden. De drang van de antropologen ‘ordening’ aan te brengen in de stammen die ze onderzoeken leidt tot het opstellen van een haast heilig ‘Schema’ waarmee de hele mensheid in sociologische hokjes worden gevat. Even wordt de lezer meegezogen in de euforie die een dergelijke alomvattende theorie teweeg brengt. Dan slaat de twijfel langzaam toe: wat voor gevolgen heeft dit? De nazi’s wisten wel raad met dergelijke raciale antropologische theorieën.
De luchtige maar trefzekere pen van Lily King weet te overtuigen: in enkele zinnen weet ze personages tot leven te wekken alsof je ze altijd al gekend hebt: ‘Mijn vader had een grote snor waaronder vaak een glimlachje schuilging. Ik begreep zijn gevoel voor humor pas toen hij het was kwijtgeraakt en ik al volwassen was. Vóór die tijd vatte ik zijn woorden letterlijk op, en dat vond hij ook amusant.’
Die soepelheid gecombineerd met een zeer geloofwaardige setting maken Euforie een genot om te lezen. Bij het lezen hóór je de junglegeluiden op de achtergrond, bijna net zoals Joseph Conrad dat weet te bewerkstelligen met Heart of Darkness.
Is er dan geen enkel bezwaar? Nu ja, misschien één: het einde. Dat had van mij iets minder Shakespeariaans gemogen – al zullen vermoedelijk velen het daarom prijzen. Wat mij betreft had het tot een zinderende apotheose moeten komen in die jungle, op de houten vloer van die dampende hut boven in die boom. Daar hadden de drie jonge antropologen naakt in elkaar verstrengeld moeten zitten als bij een gregoriaanse knoop, het liefst in een totaal uit de hand gelopen seksuele uitspatting. Ik had ze hun Freudiaanse angsten willen horen uitschrééuwen… Maar dat gebeurde niet.
Nu weet ik niet of ik moet lachen of huilen. Al heb ik wel een vermoeden wat de inboorlingen zouden doen bij het lezen van het einde van deze roman: die zouden lachen, schaterlachen. Wie deze prachtige roman leest weet waarom.
Casper Luckerhof
Lily King – Euforie. Vertaald door Wim Scherpenisse en Mieke Trouw. Hollands Diep, Amsterdam. 304 blz. € 19,99.