Recensie: Rupert Thomson – Katherine Carlyle
Een oeuvre uitgebouwd
Katherine Carlyle is alweer Rupert Thomsons tiende roman. Alhoewel: hij debuteerde 28 jaar geleden; in 1987. Je zou zeggen dat hij inmiddels een grote meneer is in de moderne literatuur, maar niets is minder waar: Thomson kan de eindjes maar nauwelijks aan elkaar knopen en krijgt zijn boeken met de grootst mogelijke moeite gepubliceerd. Dat weerhoudt hem er gelukkig niet van geweldige romans te schrijven.
Met De vijf poorten van de hel (1991) kreeg Rupert Thomson mij voor altijd in zijn ban. Hier was een schrijver aan het woord die een vervreemdende stijl koppelde aan een postmodernistisch futurisme. Een bizarre plot, weirde personages en gedrenkt in een modern magisch realisme. In vertaling verschenen voorts sterke romans als Lucht & Vuur (1993), Met open ogen (1995) – aanbevolen door niemand minder dan David Bowie -, Soft (1998) en het verfilmde De ontlading (1999). Vervolgens richtte Thomson – een cosmopolitische Brit die woonachtig was in New York, Tokio, Sidney, Los Angeles, Berlijn en Amsterdam – zich op historische personages, zoals Myra Hindley in Dood van een moordenares (2007) en Gaetano Zummo in Verzwijging (2013). Dit alles bij elkaar opgeteld: wat mij betreft tekenen van een groot schrijverschap.
Een nieuwe roman van Rupert Thomson begroet ik dan ook met open armen. Zo ook Katherine Carlyle. Thomson verplaatst zich in de geest van Katherine – Kit – Carlyle, een 19-jarig meisje dat op zoek gaat naar de grenzen van haar veilige, beschermde bestaan, en daar ver overheen gaat. Kit verloor haar moeder aan kanker en heeft een afwezige vader; een oorlogsjournalist die meestentijds aan het front is. De solitaire Kit leidt dan ook een losbandig leven in Rome – daar waar haar moeder haar laatste levensjaren wilde doorbrengen. Kit is een bijzonder kind; een product van ivf-bevruchting. Maar nog bijzonderder is dat zij als bevruchte cel maar liefst acht jaar in de vrieskist heeft moeten doorbrengen voordat zij geboren mocht worden. Kit meent zich die acht bevroren jaren te herinneren; Kit verlangt naar kilte, naar koude. En ze heeft een vaag omlijnd plan dat haar in ieder geval het hete Rome doet ontvluchten.
Het brengt haar eerst min of meer toevallig naar Berlijn, waar ze met diverse mannen vriendschap sluit. Kit ziet nergens gevaar – en dat lijkt een goede strategie, want ze krijgt van alles voor elkaar. Maar Berlijn is haar niet kil genoeg en dus reist ze door naar Archangelsk. De lezer krijgt dan in de gaten naar welke contreien Kit hunkert: naar de onherbergzame vrieskoude. En zo komt Kit terecht op Spitsbergen, in een Russische industriële nederzetting: ‘Mijn bestemming. Na Ugolgrad kan ik niet verder.’ In een, zoals we Thomson gewend zijn, dicht-op-de-huid-stijl ervaart de lezer Kits wankele gemoedstoestand en komt hij er achter wat de drive van Kit is om subiet te willen verdwijnen uit de levens van anderen. Dit fascinerende thema keert telkenmale terug in Thomsons werk en valt terug te voeren op een jeugdtrauma; in het autobiografische Dit feest heeft lang genoeg geduurd (2010) beschrijft Thomson de afschuwelijke, plotse dood van zijn moeder.
Katherine Carlyle past naadloos in het rijtje van adembenemende Thomson-romans. Opnieuw en telkens weer is het Thomsons razendsnelle en transparante schrijfstijl die de lezer meesleept in een van spanning doordrenkt verhaal: ‘Ik vermoed dat ik op dit moment heb gewacht zoals een kogel, kil en ingekapseld, in zijn kamer wacht tot iemands vinger de trekker overhaalt. Die plotselinge explosie van snelheid, een bliksemsnelle overgang van koele, geoliede duisternis naar een briljante, geurloze wereld.’ Het zijn dit soort zinnen die elke roman van Rupert Thomson tot een leesfeest bestempelen. Katherine Carlyle is daar geen uitzondering op.
Wiebren Rijkeboer
Rupert Thomson – Katherine Carlyle. Vertaald door Robert Neugarten. Xander Uitgevers, Amsterdam. 318 blz. € 19,99.