Nieuws: F. Starik valt criteria Letterenfonds aan
Onder de titel ‘Dichter, werk volgens het boekje’ schreef F. Starik gisteren in Trouw (nog niet online, tenzij Blendlegewijs) een stuk over selectiecriteria waaraan poëzie moet voldoen volgens de beoordelingscommissies. Selectiecriteria zijn altijd vaag geformuleerd, maar je kunt soms in een motivering bij de afwijzing van een aanvraag de impliciete poëtica herkennen. De aanvraag van Starik was niet afgewezen, maar toch vroeg hij de nadere motivering op. Daarin stond:
Riskant wordt het wanneer u zich aan statements waagt die een voorzichtig moreel oordeel beogen. Op die momenten loert het gevaar van gemakkelijke ‘effect-poëzie’. De bundel geeft humor en oorspronkelijke ideeën, maar de neiging om volgens het boekje af te ronden doet daaraan soms afbreuk.
Er bestaat dus een onuitgesproken selectiecriterium dat je niet volgens het boekje mag dichten en daarin laat het Letterenfonds, aldus Starik, zien dat er een bepaald soort literatuuropvatting achter de beoordelingen zit. ‘De afwijking is de norm geworden.’
Starik eindigt met een oproep:
Fonds, keer toch niet uw rug naar het publiek, dichter kom eens uit die veilige toren waar u uw delicate onbegrepen verzen bakt.
Deze meneer valt het Letterenfonds niet aan, hij beweert alleen dat het dogma van het \’schurende\’, \’vervreemdende\’ en \’vernieuwende\’ en nog wat van die adjectieven aan slijtage onderhevig is. Het is (misschien) raar dat zo\’n fonds namens de Overheid een mening heeft over hoe de gedichten van deze tijd horen te klinken, aan welke voorwaarden het gesubsidieerde gedicht dient te voldoen. Dat is een broek die zo\’n fonds zichzelf aantrekt. Wat is kwaliteit en aan welke criteria voldoet die \’kwaliteit\’? Zulke vragen. Minder dan een mening. Noem het een \’bevinding\’. Er zijn meer schrijvers dan geld. That is.
Daarom staat er ook niet dat: Starik valt het Letterenfonds aan, maar Starik valt de criteria van het Letterenfonds aan. We hadden ook kunnen schrijven: \’Starik beweert alleen dat het dogma van het ‘schurende’, ‘vervreemdende’ en ‘vernieuwende’ en nog wat van die adjectieven aan slijtage onderhevig is\’, maar dat is zo\’n lange kop.
Mooi dat dit pamflettistische stuk in de eerste plaats een relativerende reactie van de auteur zelf oplevert. De kanttekeningen van de commissie bieden blijkbaar genoeg ruimte voor een toekenning, en dus vind ik zijn stuk hoogstens te lezen als een pleidooi voor zijn poëtica. Geen aanval, maar een nadere toelichting, een verdediging misschien zelfs. \’F. Starik verdedigt poëzie tegen criteria\’, dat zou mijn kop zijn geweest.
Als iets soms afbreuk doet, doet het dit ook soms niet. Het citaat geeft bovendien geen aanleiding dit niet specifiek voor de gedichten van Starik op te vatten. Er is dus geen sprake van een gebod of propaganda. De basis voor Stariks betoog is een misvatting.