Proza: Brief aan Erasmus
Rotterdam, 12 december 2015
Geachte Desiderius Erasmus,
Door het toeval belandde ik in uw vermeende geboortestad. Goed, toeval, het was mijn eigen keuze, voor zover het lot je toestaat om eigen keuzes te maken. Dat het lot bestaat moet niet worden uitgesloten; we willen ons eigen leven graag zelf bepalen, maar onze invloed op de gebeurtenissen moet wellicht niet worden overschat.
Ja, na een aantal jaren Italië, u kent het land, u heeft er drie jaar gewoond (welke stad of steden eigenlijk?), was het mooi geweest. Ik had er de literatuur en de liefde gezocht, het avontuur dus (wat zocht u in Italië?) en die ook gevonden, wat mooi is, maar na deze literaire en amoureuze escapade riep het thuisland weer, de familie, heimwee anders gezegd. Het werd bovendien tijd om toekomstplannen te maken en bij de toekomst hoort een beroep, dat in de meeste gevallen een einde maakt aan het zwerven. Het is bovendien aangenaam ergens aan te komen om niet weer te hoeven vertrekken.
Een beroep, dat moet een roeping zijn en mijn innerlijke stem had me opgedragen weer les te geven aan de Nederlandse jeugd. Mijn familie is er een van onderwijzers en dominees. Ik kan me wel een schrijver wanen, maar daar valt geen droog brood mee te verdienen en de spitsburgers, genieën in het zelfbehoud, hebben misschien gelijk: schrijven is iets wat je kunt doen in je vrije tijd. En de familietraditie in ere houden is ook wat waard.
Nu ik me (tijdelijk) in uw stad begeef, leek het me aardig u een korte brief te schrijven; u bent zo’n beetje de beschermheilige van Rotterdam. Het gaat me niet om Rotterdam, ik schrijf u vanwege iets anders.
Maar eerst nog even over de literatuur en de liefde. Terug in Nederland kan ik zeggen dat de literatuur me heeft achtervolgd. Hopelijk in elk geval nog de komende vijf jaar, de tijd die ik mezelf heb gegeven voor het schrijven van een roman; het moet een meesterwerk worden. Bij de liefde ligt het iets gecompliceerder. Die is er ontegenzeggelijk, maar of ze me bereid is te volgen, dat valt nog te bezien. De liefde heeft immers meer nog dan de literatuur een eigen wil. Goed, anders moet ik maar weer de liefde achterna, het zou me in Montevideo kunnen brengen. Wat ik daar moet gaan doen? Dat zie ik dan wel weer. En in Montevideo heb ik afgelopen zomer mijn hart verloren, dus ik zal toch een keer terug moeten om hem op te halen; waarom er dan niet meteen wat langer blijven? U zou het er ook aangenaam hebben gevonden, denk ik. Dat leid ik af uit het feit dat u in Bazel en Freiburg heeft gewoond, steden waar ik ook graag kom.
Maar nu de reden dat ik u schrijf. Ik word niet alleen achtervolgd door de literatuur, maar eveneens door het christendom. Eigenlijk al mijn hele leven, en ik meende het christendom telkens voor te zijn, maar in de afgelopen drie jaren, beslissende jaren, lijk ik erdoor te zijn ingehaald; er zijn maar liefst twee, existentialistische gebeurtenissen geweest die een christelijke inslag hebben.
In een bespreking van een boek van Kierkegaard over zijn schrijverswerkzaamheid merkte ik op dat ik wat had geoefend met het christendom, maar dat was niet helemaal waar; ik heb niet alleen geoefend, ik geloof dat ik de cursus voor gevorderden heb doorlopen. Net als Christus ben ik op mijn 33ste door de hel gegaan, hoewel mijn lijden niet fysiek van aard was, althans niet zo extreem. Het was echter niet alleen duisternis, ik meende ook iets van het licht te hebben gezien. Een bevrijding dus. Details daarover laat ik even voor wat ze zijn, ze passen veeleer in een roman. Er lezen mensen mee en niemand zou me geloven. U wel vermoedelijk, u bent een christen.
Mijn leerschool was kennelijk nog niet ten einde, want in oktober had ik de sensatie dat ik een kijkje mocht nemen in het koninkrijk der hemelen. Daarom was ik ook zo geïnteresseerd in Carrères boek over dat onderwerp, maar over dit koninkrijk zal ik niet veel meer zeggen, dat moet geheim blijven. U zult mijn openbaring – ironisch in verband met mijn naam – serieus nemen en het niet als waanzin opvatten. U, die goed bekend bent met het concept van de goddelijke waanzin, dus waanzin voor de wereld, maar wijsheid voor God – ja, ik begin het steeds logischer te vinden dat Hij bestaat; ik vond dus de liefde en de literatuur en kreeg er het geloof bij cadeau. Ironisch overigens wederom dat u uw Lof der Zotheid, die u op de terugweg uit Italië schreef, op mijn verjaardag dateerde. Daar heb je het toeval weer, of was mijn lot echt al bepaald?
Vanwege mijn, ik zou het mystieke ervaringen willen noemen, leek het me de hoogste tijd om naast Kierkegaard wat meer christelijke denkers te bestuderen. Je moet kennis hebben van wat je achtervolgt, opdat je het desgewenst kunt omarmen of van je af kunt schudden.
Niet alleen wat beroep en liefde betreft zal men vermoedelijk een keuze moeten maken, ook in geloofszaken, anders wordt het leven iets te vrijblijvend. Vrijblijvendheid is misschien aanlokkelijk als je een adolescent, twintiger of ouwere jongere bent, maar op de lange termijn lijkt het me ietwat onbevredigend. Daarnaast is religie niet meer eigentijds, althans niet in dit deel van de wereld, waar we alles al hebben, dus waarom hebben we een God nodig, wat me voor haar inneemt, ik houd van het oneigentijdse. En het heeft met de paradox te maken. Ik houd van paradoxen.
Zoals ik de afgelopen tweeënhalf jaar heb geschreven over wat er van waarde is in de literatuur – ik ga er nog een halfjaartje of wat mee door denk ik – zo wil ik nu eens intensiever nagaan wat er van waarde is in religie en na een memorabele boeddhistische retraite in Toscane ligt gezien mijn ervaringen het christendom voor de hand; verdere studie van het boeddhisme komt misschien later nog. Het jodendom en de islam interesseren me ook, maar zoals gezegd, de vrijblijvendheid is uitzichtloos. Verzinken in een zee van mogelijkheden.
Bij de christelijke denkers viel mijn keus op u. Uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep geeft sinds jaar en dag mooie vertalingen uit en afgelopen voorjaar is er een theologie-deel verschenen, dus ik viel met de neus in de boter. Ik heb het Handboek van de christensoldaat en Oproep tot de bestudering van de filosofie van Christus nu gelezen en sta op het punt om ingewijd te worden in Gods onmetelijke onbarmhartigheid. U houdt niet van ceremonieel, het gaat u in navolging van Christus om de geest. Niet de dode letters, maar levende woorden. Iets wat ik alleen maar kan beamen. Zondigen tegen de geest is zondigen tegen het leven; het is niet voor niets de grootste zonde.
Zoals ik Dante vroeg om me te begeleiden bij mijn roman, zo zou ik u willen vragen of ik uw leerling mag worden in het christendom. Een studentenkamer, oftewel kloostercel heb ik al. Zou u me bij willen lichten? De magister uit Kopenhagen deed dat al en Dante is dat soort zaken ook wel toevertrouwd, maar nu ik tijdelijk in Rotterdam woon, leek het me niet meer dan logisch om u te vragen of u in dezen ook over mij wilt waken.
Nooit heb ik een soldaat willen zijn, maar een christensoldaat onder uw aanvoering, daar heb ik niets op tegen, ook al heb ik me ertegen verzet in het verleden. In het verzet ligt kennelijk de overgave besloten.
Misschien is het niet noodzakelijk dat ik hard train als christensoldaat, want de oorlog lijkt voorbij, maar, zoals u duidelijk maakt, ligt de vijand altijd op de loer om toe te slaan. Daar ben ik niet bang voor, mijn dolk zal ik door uw geschriften laten slijpen en ik weet dat ik zal overwinnen. Mijzelf voor alle duidelijkheid. Ja, zo vat ik uw christensoldaat op: als een Übermensch.
Hartelijke groet, vanuit mijn kloostercel,
uw Johannes
(Afbeelding Wikimedia commons)