Recensie: Gerrit Jan Zwier – Witte heksen
Op zoek naar Atlantis
Het opvallendste kenmerk van de verhalen in Witte heksen, de nieuwe bundel van de in Zuidhorn woonachtige schrijver, antropoloog en geograaf Gerrit Jan Zwier, is de vermenging van fictie en essay. Beide elementen zijn in Zwiers werk niet nieuw, hij publiceerde verschillende verhalenbundels, een roman en daarnaast tal van beschouwingen, in het bijzonder over het ‘veldwerk’ van antropologen, maar nog niet eerder gingen ze een zo hechte verbinding aan.
Was het in Allemaal projectie, Zwiers roman uit 1980, volstrekt duidelijk dat het uiteindelijk om ‘fictie’ ging, in Witte heksen is de wisselwerking tussen feit en verbeelding soms zo subtiel dat je je kunt afvragen of je van ‘verhalen’ of ‘opstellen’ moet spreken. Waar die wisselwerking met nadruk tot instrument van het vertellen wordt gemaakt, is Zwier op zijn best en dan noem ik met name ‘Op weg naar Atlantis’, de mooiste tekst in de bundel.
Daarin gaat het over de derde ‘Deutsche Inner-Afrikanische Forschungs-Expedition’ in 1910, onder leiding van de etnoloog Leo Frobenius, een aanhanger van het ‘diffusionisme’ (dat is een wetenschappelijke theorie over de contacten tussen de vroege culturen en hun verspreiding). Frobenius heeft zijn kennis van de overeenkomsten tussen de Etruskische en Westafrikaanse Yoruba-cultuur gecombineerd met Plato’s notities over het verzonken Atlantis, en is op de gedachte gekomen dat de overblijfselen van Atlantis op de bodem van het huidige Nigeria liggen.
Zwier beschrijft Frobenius’ pogen in Nigeria onderzoek te doen, de vondst van een bronzen beeld dat onmiddellijk als een voorstelling van Poseidon wordt geïnterpreteerd, Frobenius’ hebzucht, en hoe hij het beeld weer verspeelt, ervan beschuldigd zich aan de eigendommen van de plaatselijke bevolking te hebben vergrepen. Frobenius’ kerst in Ife, de heilige stad van de Yoruba’s, is echter goed: zijn hypothese is ‘bewezen’ en het ‘gepeupel uit Ife’ dat opdringt om zich Frobenius’ andere vondsten toe te eigenen slaat hij het expeditiekamp uit.
Hoewel Zwiers verhaal niet pretendeert een deel van de biografie van een markant wetenschapsman te zijn, is het zo hecht doortimmerd (met uitweidingen over dat ‘diffusionisme’ en al) dat het naar een essay neigt. Die combinatie maakt ‘Op weg naar Atlantis’ bijzonder, en dat geldt ook voor een verhaal over de dood van de evangelist Archibald Bottomore, die in 1912 de ondergang van de Titanic overleefde maar er zeven jaar later alsnog het slachtoffer van werd, en voor de beschouwing over Slauerhoff, met wie Zwier geboorteplaats (Leeuwarden), studiestad (Amsterdam), een hang naar Vlieland en het vele reizen en trekken deelt.
Minder geslaagd is ‘Rondom het Schildmeer’, dat door Zwier als ‘een streekverhaal’ wordt betiteld. Een bericht in het Nieuwsblad van het Noorden voert Zwier in gedachten terug naar de ‘onheilsdag’ waarop hij voor het eerst als enquêteur de provincie introk, om meteen in oplichting en vechtpartijen te belanden. Zwiers doorgaans vriendelijke spot laat het ook dan niet afweten (over enquêteurs, bijvoorbeeld, die aangespoord door de sociologe Emma Brunt de vragenlijsten zelf maar invullen), maar mij herinnert het te zeer aan soortgelijke verhalen uit Zwiers eerste bundels. En Witte heksen bewijst nu juist dat Zwier die rechttoe-rechtaan verhalen van toen en de bijbehorende stijl achter zich heeft gelaten.
Anton Brand
Gerrit Jan Zwier – Witte heksen. De Prom, Baarn, 120 blz.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 6 december 1985.