Recensie: Hilary Mantel – De moord op Margaret Thatcher
Buigzame mensen die plots breekbaar blijken
Niet al te vaak wint een vrouw de prestigieuze Man Booker Prize. Hilary Mantel (1952) is de eerste Brit en de eerste vrouw die de prijs tweemaal in de wacht heeft gesleept. In 2009 voor de roman Wolf Hall en in 2012 voor deel twee in de trilogie over Thomas Cromwell: Het boek Henry. In afwachting van het slotdeel is nu de verhalenbundel De moord op Margaret Thatcher uitgebracht, een titel die in het oude Albion tot veel geschreeuw, verontwaardiging en de roep om een proces heeft geleid. Fijn dat fictie toch nog dit (onbedoelde) effect kan hebben.
Een schrijver onderzoekt mogelijkheden. Het is belachelijk dat je op een schets van een fictieve situatie zou kunnen worden afgerekend. Sterker nog: een schrijver mag niet eens ter verantwoording worden geroepen. Maar goed, alle aandacht is welkom. Het is een feest om Mantel, toch voornamelijk bekend en geroemd vanwege haar historische werk, eens meer ‘van nabij’ mee te maken. Soms ook letterlijk, zoals in het eerste verhaal ‘Sorry dat ik stoor’. Daarin schetst ze in klare taal de problematiek van een Europese vrouw in Saoedi-Arabië.
Er waren sportvelden, maar vrouwen mochten er geen gebruik van maken. ‘Gemengde’ bijeenkomsten waren niet toegestaan. De Saoedi’s gingen niet om met buitenlandse werknemers. Ze keken op hen neer als een noodzakelijk kwaad, al stonden blanke, Engelssprekende expats boven aan de pikorde.
Ooit publiceerde Mantel memoires over de periode van vier jaar dat ze in de jaren tachtig met haar man, een geoloog, in de oliestaat woonde. De dag dat ze Jeddah verliet, was naar verluidt de gelukkigste dag van haar leven. Toch klaagt of sneert ze niet in dit verhaal, net zo min als in de rest van de bundel, ze laat net zoals in haar memoir Giving Up the Ghost en haar eerdere verhalenbundel Learning to Talk zien hoe gebeurtenissen uit het dagelijkse leven van een schrijver tot fictie verworden. Zonder uitzondering op een aanstekelijke, onderkoelde manier. De fijne starre bovenlip, de Engelse klasse.
Notitie uit het dagboek van de protagonist in ‘Sorry dat ik stoor’: ‘Twee uur bij mijn buurvrouw gezeten waarin we gevoeglijk de culturele kloof hebben verbreed.’ De vrouw in het verhaal is toevalligerwijs ook schrijfster, opgesloten een huis met een kakkerlakkenprobleem, die in het geheim werkt aan een komedie totdat het tijd is om boodschappen te gaan doen. In een afgesloten auto, waarschijnlijk geblindeerd, tussen het avond- en het nachtgebed.
Een glas wijn is er niet te krijgen, boeken al evenmin, praten met geestverwanten zit er niet in. Uit eten gaan betekent in volle galop in het familiegedeelte het voedsel naar binnen werken. En dan belt er een oosterse man aan, in een zilvergrijs pak, verdwaald en op zoek naar een telefoon. Hij blijkt getrouwd met een Amerikaanse. Is er een mogelijkheid tot contact, of zal de schrijfster zich ook uit angst achter de moraal van het land verschuilen?
In het tweede verhaal, ‘Komma’, zweeft Mantel terug naar een (gedroomde) jeugd. Lome middagen met een geheim doel: het verruimen van het territorium. Twee meisjes verschuilen zich bij een rijkeluishuis. Eentje heeft de leiding, Mary, een echte ‘tomgirl’, met wie de ander, Kitty, de vertelster, van haar moeder eigenlijk niet om mag gaan. Afkomstig uit een arm, verslonst gezin namelijk, waar slaag, schoppen en de riem de belangrijkste opvoedkundige hulpmiddelen zijn. Maar Mary heeft een rariteit ontdekt in de villa. Een welhaast vormeloos kind zonder gezicht. Een komma concludeert Kitty. En laat zij nu net op zoek zijn naar leestekens.
Dit verhaal gaat over de uitwerking van woorden op jonge kinderen, over de niet te beteugelen onderzoekingsdrift van het kind en uiteraard over schuld en boete. De moeder van Kitty spreekt haar dochter vermanen toe: ‘Als ik je met Mary zie spelen, dan vil ik je. Dat beloof ik je en ik houd mijn beloftes.’
Maar de nieuwsgierigheid wint het van de angst en Kitty gaat mee met Mary. Mary gooit een steen naar de komma die in een rolstoel in de tuin is gezet. Mooie twist van Mantel, wanneer Kitty in angst voor haar moeder niet naar Mary durft te vragen die niet meer op school is verschenen: ‘In elk geval zorgen ze voor je, dacht ik, als je huid eraf is. Ze koesteren je in dekens op een terras.’ In al deze verhalen zit een licht-sinistere ondertoon. Een beetje Roald Dahl, zo hier en daar.
Een man besluit in ‘Hartsgeheim’ op een feestje in de keuken een beetje met een buurvrouw te rommelen. Uit lust, opstandigheid én de spanning dat zijn echtgenote elk moment binnen kan vallen. Hij zal haar dan vragen om het luchtig, om het ‘Frans’ op te vatten. Maar er gebeurt iets totaal onverwacht als ze opduikt. In een klap is zijn huwelijk voorbij.
In ‘Wintertrip’ gaat een, wat de vrouw betreft, niet helemaal bewust kinderloos echtpaar op vakantie naar Griekenland. De wilde rit naar het hotel in een taxi wordt onderbroken door een aanrijding. Het echtpaar heeft de klap wel gevoeld maar niets gezien, het is donker en het regent. Ze blijven achterin zitten, als om geen aandacht aan het voorval te schenken. De taxichauffeur haalt een deken uit de auto, bonkt met een grote steen nog even in op het aangereden dier en legt het in de kofferbak. Het avondeten voor de volgende dag. Een zekere stille bewondering van het echtpaar is zijn deel. De pragmatische cirkel van het leven. Maar hoe anders steekt het daadwerkelijk in elkaar. Badend in het licht van de hotelingang ziet de vrouw in een oogwenk iets vanonder de deken steken. Iets wat ze tegelijkertijd weigert te zien, medeplichtig als ze zich voelt.
Deze bundel wordt bevolkt door een hoop buigzame mensen die plots breekbaar blijken. Zo ook in het hilarische ‘Hoe herken ik u?’ waarin de schrijfster de praatjes voor literaire genootschappen op meesterlijke wijze aan de kaak stelt. Ja, mensen, zo duister, zo tragikomisch kan het zijn wanneer je rondtrekt als eenpersoonscircus. ‘Ik wou dat ik zelf fictie was!’ roept de schrijfster vertwijfeld uit.
In de resterende verhalen kaart Mantel snoeihard de problematiek in het au-pairsysteem aan, laat ze zien hoe anorexia nervosa een gezin kan verscheuren en zet ze in ‘Eindpunt’ in amper zeven pagina’s een waarachtig document neer voor een overleden vader en weet tegelijkertijd ‘incognito’ nadenkend te stemmen over leven en dood.
De bundel eindigt met het spraakmakende verhaal over de moord op de IJzeren Lady, die zogenaamd op zaterdag 6 augustus 1983 plaats zou hebben gevonden. Margaret Thatcher moet een oogoperatie ondergaan in een privékliniek. Een Ierse wat oudere vrouw, van wie het appartement uitkijkt op de achterkant van de kliniek, verwacht die dag een loodgieter. Maar wanneer de bel gaat en ze op de zoemer heeft gedrukt, staat er een onbekende ‘loodgieterachtige’ man voor haar deur. Een persfotograaf die naar alle waarschijnlijkheid een paar plaatjes wil schieten. Ze laat hem argeloos binnen.
De man zet een statief neer en haalt allereerst een telescoop uit zijn ‘fototas’. Hij is duidelijk niet gewend om onder valse voorwendselen binnen te dringen. Daarmee duidelijk aangevend dat het hier eerder een particuliere (wanhoops)daad betreft, dan een gerichte actie van bijvoorbeeld de IRA.
Het gebruik van het werkwoord ‘schieten’ in beide betekenissen lijkt een flauwe woordgrap, maar het werkt in dit verhaal wonderwel. Kan je, behoudens de titel natuurlijk, even op het verkeerde been zetten, net zoals de Ierse vrouw. Ze zet thee voor de indringer, praat op hem in, maar laat hem uiteindelijk toch een alternatieve vluchtweg zien. Ze praten op een uiterst geloofwaardige manier over de problematiek van de Ierse immigranten in Engeland, over de halsstarrigheid van Thatcher.
Het enige wat Mantel met dit verhaal wil zeggen, is dat de geschiedenis altijd anders kan lopen. Dat ze daarbij haar afkeer tegen de politiek en de houding van Thatcher nog eens onder woorden wil brengen is haar goed recht. Een schrijver hoeft geen compromissen te sluiten.
Guus Bauer
Hilary Mantel – De moord op Margaret Thatcher. Vertaald door Ine Willems. Meridiaan, Amsterdam. 208 blz. € 19,98.