Recensie: Tonnus Oosterhoff – Op de rok van het universum
De ruimte van het volledig leven
Je kunt Tonnus Oosterhoff niet verwijten dat zijn nieuwe roman Op de rok van het universum geen plot heeft. Het boek heeft er talloze. Dat komt niet doordat de schrijver, als een volleerde soapauteur, heeft gegoocheld met verhaallijnen. Integendeel: de enige doorlopende geschiedenis die hij vertelt, is die van Roelof de Koning, een dierenarts. Deze babyboomer leidt het plotloze bestaan van de meeste stervelingen: hij wordt geboren, gaat dood en daartussenin deint hij zachtjes mee op de golven van de tijdgeest. Het verhaal over dit weinig opzienbarende leven (‘een broodkruimel op de rok van het universum’) wordt echter begeleid door een stoet van anekdotes, korte essays, prozagedichten en aforismen die de wonderen en de waanzin tonen van de wereld om ons heen. Een paar korte voorbeelden: ‘Twee geliefden kussen elkaar boven in een reuzenrad. Ze verliezen hun evenwicht en vallen dertig meter naar beneden.’ Of : ‘Een nijlpaard probeert een riviergids in te slikken.’
In Op de rok van het universum geeft Oosterhoff nogal wat plots weg van romans die hij zelf ook had kunnen schrijven. Al bestaan sommige ervan al: ‘Twee zussen worden als kinderen van elkaar gescheiden. Als zij elkaar op hoge leeftijd weer ontmoeten blijken ze de twintigste eeuw aan weerszijden van het politieke spectrum te hebben doorgebracht.’ Dit is duidelijk de intrige van De Tweeling van Tessa de Loo, een traditionele roman die zich inderdaad gemakkelijk laat samenvatten. Verderop vinden we ook nog de als anekdote vermomde uittreksels van onder meer Twee vrouwen, Stoner en De passievrucht. Het lijkt wel of Oosterhoff hiermee commentaar wil geven op het genre van de roman, of in ieder geval op het soort romans dat in de bestsellerlijsten voorkomt: boeken die de indruk wekken dat het leven een spanningsboog kent, en daarmee zinvol is, of in ieder geval naar een bedoeling toewerkt. Als je naar de geschiedenis van Roelof de Koning kijkt, blijkt dat echter helemaal niet het geval. Roelof verschijnt en verdwijnt. Een zin valt in zijn bestaan niet te ontdekken. En zijn leven heeft bepaald niet de opbouw van een Stephan King of Herman Koch, want het gemiddelde bestaan is nu eenmaal lang niet zo spannend als een doorsnee pageturner. Als Roelof is gestorven, laat zijn schepper hem bijna letterlijk ontbinden in anekdotes en losse woorden. Zijn verhaal blijkt als los zand aan elkaar te hangen, net als dat ogenschijnlijk het geval is met de roman waarin hij figureert. Niet dat Oosterhoff de nietigheid van zijn hoofdpersonage, en daarmee van ons allemaal, als tragisch presenteert. Dat zou teveel eer zijn. Het leven van een mens is juist geen Griekse tragedie, maar een onbeduidend, niet zelden lachwekkend, verhaal. Over ons eigen aanwezigheid hier hoeven we ons niet drukker te maken dan over dat van een fruitvlieg of lantaarnvis.
Toch zijn de fragmenten die over Roelof gaan boeiend genoeg. Dat heeft alles te maken met Oosterhoffs verteltechniek. Hij is als geen ander in staat om verschillende literaire genres traploos in elkaar over te laten lopen. Het gaat van anekdote naar dialoog, van essay naar vertellend proza, van aforisme naar poëzie. Ik heb zoiets nog niet eerder gezien in een roman. Is het eigenlijk wel een roman? Waar Op de rok van het universum me nog het meest aan doet denken, is de bundels Ideeën van Multatuli: ook daarin wordt de verhaallijn (de geschiedenis van Woutertje Pieterse, later afzonderlijk verschenen), afgewisseld door talloze aforismen, gedachten en anekdotes. Bij de fragmenten over Roelof de Koning, kreeg ik vooral associaties met oudere Italiaanse films, zoals Kaos van de gebroeders Taviani. Het gaat daarin vooral om de sfeer, om de tekening van het leven van gewone mensen, en hoe dat voortglijdt in de tijd. Roelof beweegt zich door het decor van de laatste helft van de vorige eeuw en is daarin een figurant, beslist niet meer. Mooi is hoe Oosterhoff zijn hoofdpersoon laat opdoemen uit een zee van anekdotes, om hem daarin vervolgens weer kopje onder te laten gaan. Alsof hij wil zeggen: zo worden wij uitgespuugd en weer opgeslokt door de waanzin van de wereld.
Dat brengt me op de functie van die eindeloze keten van verhaaltjes. Een groot deel gaat over dieren, en heeft als thema: eten of gegeten worden. Of: de een z’n dood is de ander z’n brood. Of: de mens is de mens een wolf (zoals uit de talloze anekdotes over onthoofdingen blijkt). Alle organismen maken deel uit van een groot ecologisch systeem en volgen hun natuur, de mens niet uitgezonderd. Een moraal lijkt er niet te bestaan, of doet er niet toe. ‘Een moeder laat haar tweejarige zoontje bij een groep coyotes op het hek zitten. Ze laat het kind los en het valt twee meter omlaag. De coyotes zijn er snel bij om het kind te verscheuren.’ De coyotes kun je sowieso niks kwalijk nemen, maar de moeder is ook alleen maar slachtoffer van eigen zwakheid en onoplettendheid.
In een nawoord zegt Oosterhoff dat ‘de slordige stapel informatie en desinformatie waaruit het boek bestaat’ slechts voor een deel aan zijn eigen verbeelding is ontsproten. Waarna een lange opsomming van bronnen volgt, van Plinius tot DWDD en Jeroen Mettes tot YouTube. Sommige verhaaltjes komen zo uit de krant (bij voorbeeld de geschiedenis van het zestienjarige meisje dat in Valkenburg door talloze mannen is misbruikt), andere zijn zo absurd dat het wel broodjes aap moeten zijn, en weer andere heeft de schrijver zelf uit zijn duim gezogen. Omdat niemand alle verwijzingen zal herkennen, verdwijnt vanzelf het onderscheid tussen feit en fictie, wat je meteen weer kunt lezen als een commentaar op de nadruk op ‘waar gebeurd’ in veel moderne literatuur. Met zijn anekdotes, aforismen en prozagedichten, zijn vermenging van genres, zijn talloze verwijzingen, doet Oosterhoff een geslaagde poging om Luceberts ‘ruimte van het volledig leven’ weer te geven. Al drijft hij met dat idee zelf weer genadeloos de spot in deze anekdote:
Een schrijver melkt, likt en bijt voorzichtig boeken, internet en zijn kennissen. Deze geven om zichzelf te beschermen gifstoffen af in de vorm van anekdotes (soms meningen), waarmee de schrijver zich inwrijft. Zo houdt hij zich de insecten van het lijf, maar hij gaat er ook van trippen.
Literatuur als anti-insectenmiddel en hallucinogeen tegelijk. Anekdotes die vooral dienen als afleidingsmanoeuvres. Experimenteel proza heeft bij veel lezers geen beste naam. Ze denken al gauw dat de tekst het resultaat is van een bad trip. Maar ook hen beveel ik Op de rok van het universum van harte aan. Het is een prachtig en rijk boek, waarvan ik in deze bespreking maar enkele facetten heb kunnen laten zien. Laat die pageturner (of dat zoveelste boek vol anekdotes (!) over de moeder van de schrijver) nu eens liggen en maak komend jaar een nieuw begin met Op de rok van het universum van Tonnus Oosterhoff.
Henry Sepers
Tonnus Oosterhoff – Op de rok van het universum. De Bezige Bij, Amsterdam. 398 blz. €24,90.
Mooie en vooral zeer rake recensie. Ik kan de aanbeveling van harte onderschrijven.
Hallucinerend als Finnegans Wake en anecdotisch als De Wereld Draait Door. Herkenbaar en vervreemdend tegelijk. En dat is heel knap.
Heb dit ook met instemming gelezen.
Peuter klimt in de zoo in verblijf van gorilla terwijl moeder even niet oplet. Gorilla verwondt de peuter en wordt na 10 minuten doodgeschoten. Politie onderzoekt of ouders nalatigheid kan worden aangewreven.
\’Op de rok van het universum\’ doet vermoeden dat het universum een habijt heeft met Tonnus Oosterhoff als kleermaker. Maar hij kleedt tegelijk dit universum tot op het bot toe uit.Het toeval wordt door hem behandeld als een bijna psychedelisch epileptisch insult. Zo worden feiten fictief gemaakt door ze te plaatsen in een keten van quasi-oorzakelijke gebeurtenissen. Toch ben ik geen toevallige lezer, ik hou van ontoegankelijkheid. Maar hij woonde toevallig ook in hetzelfde dorp. Tonnus heeft de toevalligheid van het bestaan voor mij toegankelijk gemaakt.