Interview: Stephan Enter over Compassie en Grip
Ik blijf gewoon doorschrijven
Stephan Enter gold lang als dé literaire Geheimtipp van de Nederlandse literatuur. Zijn boeken werden geen bestsellers, maar waren sterk, talig, scherp, literair. Maar in 2011 verscheen zijn derde roman Grip, die wél een bestseller werd en zijn status veranderde. Vorig jaar verscheen de opvolger Compassie, een dunnere, slankere roman die niettemin net zo overtuigend is.
Rond zijn naam en boeken was vrij veel te doen, en toch ook weer niet. Hij werd voor bijna al zijn boeken genoemd en getipt voor Libris, AKO en de opvolger ECI, maar won er geen. Hij won in 2012 wel drie andere literaire prijzen: de C.C.S. Croneprijs van de stad Utrecht, de Gouden Boekenuil (lezersjury) en de F. Bordewijkprijs.
Nu het stof langzaam neerdaalt, vraag ik me af hoe Enter terugblikt op zijn laatste twee boeken, Grip en Compassie, en hoe hij denkt over het schrijverschap. Een oeuvre van vijf boeken lijkt kwantitatief niet veel, maar kwalitatief beschouwen velen hem als een belangrijk schrijver.
Herinnering speelt in Grip en Compassie een belangrijke rol. Voor de personages lijken vragen te spelen als: wat is er vroeger gebeurd, en: hoe sta ik nu ten opzichte van degene die ik toen was?
In Grip klopt dat, maar dat is in Compassie toch echt minder het geval, denk ik. In mijn werk blijkt het centrale thema, zonder dat ik dat bewust heb gezocht, geluk. Dát vinden, of proberen terug te krijgen, of proberen te beseffen waarom je in het verleden gelukkig was. In Grip waren die vier mensen tijdens hun reis in hun studententijd naar de Lofoten gelukkig, terwijl het geluk ze daarna door de vingers is geglipt. Ze vragen zich af: hoe heeft dat kunnen gebeuren? Ze leven verder en ontdekken op een gegeven moment: we zitten nu niet meer zo in elkaar als toen, en de vraag is hoe dat is veranderd. Herinnering speelt wel een belangrijke rol, maar geluk is het belangrijkste motief.
Frank van Luijn, de hoofdpersoon van Compassie, gaat na een aantal mislukte relaties op internet op zoek naar een nieuwe partner.
Zijn drijfveer in het internetdaten is niet per se het zoeken naar geluk.
Is het een zoektocht naar bevrediging?
Ja. Frank is meer een modern soort Yevgeni Onegin. Hij heeft alles al meegemaakt. Hij gaat als eerste weg op feestjes omdat hij mensen maar saai vindt. Hij hoeft niet te werken, want financieel zit het allemaal wel snor. Hij heeft op dat moment geen baan, maar daar maakt hij zich geen zorgen over.
Frank gaat internetdaten omdat iemand in zijn omgeving hem dat aanraadt, omdat dat een grote snoeppot is, en dat lijkt hem wel interessant. Hij is aanvankelijk niet op zoek naar geluk. Pas tijdens het boek realiseert hij zich dat zich daar, misschien wel voor de eerste keer in zijn leven, de mogelijkheid tot geluk opent.
Frank krijgt contact met Jessica, op wie hij al snel verliefd wordt – en zij op hem. Ze krijgen een relatie. Later in het boek zet hij de relatie met Jessica af tegen al zijn exen, tenminste, op het gebied van seks. Niet dat hij al die relaties puur seksueel beschouwt, die relaties moeten veel meer zijn geweest voor hem, maar wel omdat hij op seksueel gebied een enorm probleem heeft met Jessica.
Hij vindt Jessica helemaal geweldig, maar er is een probleem: ze windt hem niet op. En hij realiseert zich dat er bij al zijn exen wel iets was wat hem opwond. Een van zijn vriendinnen vond hij weliswaar saai, maar als ze hem aanraakte, kreeg hij een instant erectie. Zo gaat hij in gedachten zijn vriendinnen af. Misschien heeft hij wel iets meer met ze gehad dan alleen een lichamelijke verhouding, maar hij heeft met Jessica echt iets wat hij met die eerdere vriendinnen niet gehad heeft. Hij wordt gedwongen zich open te stellen.
Daar loopt het ook op stuk, dat is het sleutelpunt in zijn karakterontwikkeling.
Frank wordt voor het eerst in zijn leven echt mens, zou je kunnen zeggen. Hij is tot dat moment altijd gepantserd geweest, maar ook eenzaam. Hij realiseert zich dat, voor het eerst in zijn leven, en weet dat hij daaruit kan breken, alleen blijkt hij met iemand te zijn met wie hij het lichamelijk niet kan. En daaruit blijkt een probleem van internetdaten: als hij Jessica, zoals de hoofdpersoon van Lichtjaren, op de studentensportvereniging had ontmoet, dan waren ze gewoon vrienden geworden. Met internetdaten liggen alle kaarten op tafel: je bent niet op zoek naar een goede vriend, je bent op zoek naar een partner. Je kunt meteen niet meer terug.
Is dat anders dan ‘klassiek’ iemand in de kroeg ontmoeten?
Veel mensen hebben hun vriendenkring tegenwoordig redelijk op orde, en gaan niet meer naar de kroeg om iemand te ontmoeten, maar om met hun vrienden of vriendengroepje te zijn. Dat was twintig jaar geleden helemaal anders. In de kroeg weet je meteen hoe iemand loopt, hoe iemand ruikt, hoe iemand zich beweegt, je ziet de vriendengroep eromheen staan. Je bent meteen in gesprek en krijgt talloos veel meer signalen dan op internet. Neem alleen al iemands stem. Hoe vaak knap je niet af op iemands stemgeluid?
In de kroeg, of zoals in Lichtjaren de studentensportvereniging, ontmoet je mensen in levende lijve. Wordt dit door internetdaten niet tot vooral versimpeld tot uiterlijke schoon, tot de seksuele dimensie?
In Compassie doet Frank het uit verveling, niet omdat hij op seks uit is. Hij verveelt zich met mensen. Hij valt niet op Jessica omdat ze zo beeldschoon is, maar omdat ze een karaktervol gezicht heeft. Hij is vatbaar voor iets anders, daarom trok Jessica zijn aandacht.
Frank is, net als de personages in Grip, rond de veertig, staat aan de ene kant middenin het leven, maar is aan de andere kant alweer terug aan het blikken op ‘verleden’ episodes, zoals zijn exen. Misschien is hij bang om naar de toekomst te kijken?
Dat is juist zijn beperking. Hij durft zijn harnas niet af te leggen. Eén keer probeert hij met Jessica een ‘drama’ uit zijn jeugd te delen: het weglopen van zijn vader. Sommige recensenten oordeelden dat de psychologie van Frank werd opgehangen aan die anekdote. Maar die staat er helemaal niet om die reden in.
Volgens mij voelde hij zich enigszins geforceerd om aan Jessica ook een drama te vertellen, als Jessica hem vraagt: ‘Krijg je niet genoeg van al mijn drama’s?’
Ja, en hij komt dan met ‘het meest dramatische dat hij kan bedenken’.
Ik vroeg me af of dit wel echt was gebeurd, of dat hij het ter plekke verzon…
Ja, dat kun je je ook nog afvragen. En het krijgt een vilein staartje. Frank heeft misschien een klap gekregen van het feit dat zijn vader hem en zijn moeder heeft verlaten, en dat is precies wat Jessica later met hem doet: zij knipt hem van het ene op het andere moment uit haar leven, terwijl hij nog helemaal niet klaar is met haar. Je zou zelfs kunnen zeggen dat zij wraak neemt op Frank, en dat Franks enige bevriend gebleven ex gelijk heeft als ze dat beaamt: ‘Nu heeft ze eindelijk een vriendje en kan ze wraak nemen, nu kan zij iemand laten barsten.’ Jessica heeft Franks verhaal goed opgeslagen, en dan kan ze hem pakken. Hij vindt Jessica heel bijzonder, ‘maar’, zegt die bevriende ex, ‘volgens mij is ze gewoon een gemiddelde hipster. Ze weet allerlei dingen, zoals winkeltjes op internet, die jij niet weet omdat jij ouder bent.’ Ik denk dat die ex misschien gelijk heeft.
Frank praat makkelijk voor zich uit. Hij en Jessica kunnen elkaar verbaal aan. Franks drama is een van de weinige momenten waarop hij zich even tegen de muur voelt gezet. Het gebeurt tussen hen vooral búiten het lichamelijke, zeker als hij haar voor het eerst naakt gezien heeft en zich realiseert dat het met de seks niets zal worden. Het staat meer dan een half boek lang vast dat hij de relatie zal beëindigen – in elk geval na haar universitaire promotie.
Dat is zijn plan. Hij ziet dat het lichamelijke niet te overwinnen valt en wil het uitmaken, maar ze zit dan vlak voor die promotie en is daar al zó nerveus over… En stiekem is hij een beetje verslaafd aan de omgang met haar. Het lijkt alsof hij blasé is in zijn uitstel, maar hij wil met haar om blijven gaan.
Want eigenlijk is alles perfect!
Behalve de seks wel. Er gebeuren allerlei dingen waardoor Frank het beëindigen van de relatie uitstelt. Zijn schoonouders sluiten hem in de armen, hij wordt iets te nadrukkelijk bedankt door Jessica’s vader, ze gaan naar Texel. Hij wordt van zijn plan af gebracht, gaat dieper de relatie in en probeert te zoeken naar een oplossing voor hun seksuele probleem.
Al zijn dat aanvankelijk uitvluchten, zoals dat hij zich ‘per ongeluk’ met zijn mannelijkheid tegen een paaltje stoot zodat hij het tenminste een week niet hoeft te doen.
Dat is nogal cynisch, ja. Zij wil hem ook lichamelijk en hij zoekt naar mogelijkheden om dat te ontwijken. Ik moest daarbij onlangs denken aan Lolita. Humbert zoekt af en toe ook excuses om niet te hoeven slapen met de moeder van Lolita en hij dient haar op een gegeven moment slaappillen toe.
En dan slaat de realiteit Frank in het gezicht en gebeurt precies het omgekeerde van waar hij naartoe wilde werken: Jessica stopt zélf de relatie.
Je ziet op een paar plekken in het boek wel dat Jessica hem doorheeft. Ergens zegt Frank bijvoorbeeld tegen haar: ‘Je zou een goede moeder zijn’, waarop ze hem heel raar aankijkt. Ze is natuurlijk een slimme meid, zij voelt wel aan dat het niet goed gaat. En dat zegt ze ook tegen hem.
Compassie bevat wel wat ideeën over liefde en relaties en omgang die gevaarlijk dicht tegen een cliché aan lijken te liggen. Zo plant Jessica de ontmoeting met een vriendin, die natuurlijk Frank moest keuren, en ook haar uitbarsting aan het eind, als ze het uitmaakt, kwam weliswaar realistisch, maar ook nogal platgeslagen over.
Dat wilde ik ook. In een paar interviews heb ik al eens gezegd dat ik Compassie als een sprookje zie. Daarom heeft het ook het motto van een sprookje [een citaat uit ‘Der Teufel mit den drei goldenen Haaren’ van de Gebroeders Grimm, RW]. Grip is heel gelaagd, met subplots. Compassie moest heel sec over dat ene, eenvoudige plot gaan: je komt de liefde van je leven tegen, maar helaas, fysiek klikt het niet. Ik was erg blij met deze plot, want ik heb zelf nog nooit zo’n boek gelezen. Als auteur ben ik daar blij mee. Maar over de voorgeschiedenis van Jessica staat niets in het verhaal. Dat past bij de concentratie op de plot. Het moest een eenvoudig verteld verhaal blijven.
Het moet niet teveel over Jessica gaan?
Zij moet een beetje platter blijven dan Frank. Anders raak je juist zo geïnteresseerd in haar, maar dat leidt af van het probleem van het boek. Daarom is het verhaal ook in de eerste persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd geschreven. Zo blijf je in Franks verhaal zitten. Sommige dingen, zoals samen sushi maken, zijn hartstikke cliché, behalve als je net verliefd bent, dan vind je dat heel bijzonder. Dat werkt omdat je echt in Franks verhaal moet zitten.
Frank zegt ook dat hij walgt van zichzelf, dat hij ineens onbegrijpelijke dingen leuk vindt en dat ze onuitstaanbare types moeten zijn voor buitenstaanders.
Als iemand jou dit soort dingen over een nieuwe relatie vertelt, zit je binnen de kortste keren te gapen. Verliefdheid is een heel egocentrische toestand. Je denkt dat het hele universum er minder toe doet dan je verliefdheid. En het heeft gek genoeg weinig om het lijf. Het gaat om samen zijn en dingen doen die andere mensen heel suf en saai vinden. In Compassie staat een passage waar Frank en Jessica samen op een bankje zitten en minutenlang alleen elkaars naam noemen. Als je ernaast zou zitten, zou je ze misschien wel willen slaan, maar: dit doen verliefde mensen! Ze doen dit soort heel stompzinnige dingen en worden er nog gelukkig van ook.
Het is een ernstige ziekte?
In de Middeleeuwen werd dat zo gezien. Maar zo zitten verliefdheden in elkaar. Je geliefde zegt iets wat totaal niet grappig of origineel is en je ligt er dubbel om. Jessica is een heel gewoon meisje dat bijzonder is geworden door zijn blik. Het is heel subjectief.
Dat ‘gewone’ geef je dan op die ietwat platgeslagen manier weer…?
Maar wat er om die scènes heen zit, het drama zelf, is volgens mij geen cliché. Wat er met Frank gebeurt, is bijzonder. En daar was het mij om te doen.
Frank is heel uitgebreid in zijn beschrijvingen van de handelingen van Jessica: ze liep naar de kast, ze pakte een schaal. Alsof het registreren daarvan de kern van hun prille liefde zou moeten blootleggen.
Normaal gesproken denk je daar niet bij na, ben je met je gedachten ergens anders. Maar dat soort simpele bewegingen ga je registreren als je verliefd bent. ‘Beauty is in the eye of the beholder.’ Hij vindt alles wat ze doet bijzonder, hij is al vanaf het eerste contact verkocht.
Eigenlijk daarvoor al, vanaf het moment dat hij die foto zag.
Hij is zelf zijn leven lang gepantserd geweest, iedereen met wie hij omgaat is dat waarschijnlijk ook, en hij wordt getroffen door iets in haar blik. Dat blijkt later mede haar kwetsbaarheid te zijn. Zij heeft een bepaalde openheid die hij niet herkent en die trekt hem aan. Die fascineert hem.
Jessica neemt het initiatief, zeker in het begin. Ze vraagt hem of ze zullen zoenen.
Daar heeft Frank moeite mee, hij vindt het vreemd om dat te vragen. Dat doe je toch hooguit alleen als je zestien bent?
Maar zijn blasé karakter wordt danig ontmanteld.
Compassie opent met iemand die volstrekt zelfgenoegzaam is. Laagje voor laagje wordt dat als oud behang van hem af getrokken. Daar slaat het motto, de kortste samenvatting van het boek, ook op: aan het begin is hij blij met zichzelf en zit Jessica in een depressie. En aan het eind blijft Frank ontredderd achter en heeft zij een nieuwe vriend. Zijn bevriende ex lacht hem recht in zijn gezicht uit.
Zijn vrouwen voor Frank nog steeds een raadsel, na het boek? Hij heeft immers, ondanks alles, nog steeds adviezen nodig van zijn bevriende ex.
Zijn zelfgenoegzaamheid staat hem heel lang in de weg. Naarmate die wordt afgebroken wordt hij meer mens en krijgt hij meer inzicht, maar hij heeft nooit het gereedschap gehad om daar goed mee om te gaan. Hij hoopt dat er een oplossing ontstaat door de boel te rekken, maar dan maakt Jessica een eind aan de relatie.
En moet hij van voren af aan beginnen…
Ja, maar desondanks mag hij haar wel dankbaar zijn dat zij hem is overkomen, want hij wordt wel een echter mens. Voor hetzelfde geld was hij zijn hele leven zo gebleven. Ik ken mensen die een heel leven lang zo doorgaan, zich superieur blijven voelen ten opzichte van vrouwen, nooit met hun kop tegen de muur lopen. In dat opzicht is het een geluk voor Frank: het is pijnlijk, maar hij is wel een echter mens geworden.
Texel is een belangrijke locatie in het boek, deels vanwege een uitgebreide liefdesscène tijdens het laatste uitje van Frank en Jessica. Een eerbetoon aan Jan Wolkers?
Nee, helemaal niet. Dat zou raar zijn. Ik ken Wolkers’ vroege boeken wel, maar ken geen verhalen van hem die zich op Texel afspelen. Ik ben er wel geweest, maar ik heb niet eens het huis van Jan Wolkers bezocht. Het had ook op een ander Waddeneiland kunnen plaatsvinden.
Grip en Compassie plaats je heel nadrukkelijk in de echte wereld. Je kiest echt bestaande locaties, zoals café ‘Het Oude Pothuys’ in Utrecht. Ik zie schrijvers dat niet vaak doen. Kies je daar bewust voor, is het belangrijk voor je boeken?
Het is niet belangrijk. Ik zie er geen probleem in om het zich te laten afspelen in een werkelijk bestaande omgeving. Ik kies echte locaties niet omdat ik denk: dan wordt het interessant voor Utrechters of Amsterdammers, maar omdat ik de plekken goed ken. Neem de reis in de Eurostar, in Grip. Die reis heb ik zelf een keer of vijf gemaakt. Als je besluit zo’n echte locatie te kiezen, is het grote voordeel dat die locatie jou als schrijver bepaalde details aanreikt. Die details kun je gewoon gebruiken. Het geldt ook voor dat artikel over het oneindige leven, waar enkele personages in verdiept zijn. Dat kwam rechtstreeks uit een American Scientist van 2003. Of neem die kwijlende kat, in de scène in ‘Het oude Pothuys’. Die loopt daar rond, dat is echt gebeurd. Dat doet er eigenlijk niet toe, maar de lezer voelt die authenticiteit, zelfs als hij nooit op die plekken is geweest. En hij voelt daarmee ook dat de schrijver weet waarover hij het heeft. Dat schept een vertrouwensband, en daarmee trek je de lezer het boek in.
Geldt dat ook voor, mij totaal onbekend, de Lofoten?
Grip zou zich eerst in Zwitserland afspelen. Later koos ik voor de Lofoten, een eilandengroep boven de poolcirkel, voor de kust van Noorwegen, nadat ik er in 2008 zelf was geweest. Het is een prachtige locatie om te gebruiken, want er zijn veel minder mensen geweest. Ik heb details over de Lofoten gebruikt die je niet kunt verzinnen. De lezer voelt dat die kennis echt is.
Ervaren, in plaats van geleerde kennis.
Op bijvoorbeeld de Shetland-eilanden ben ik nooit geweest. Als ik voor zo’n locatie had gekozen, zou ik encyclopedische kennis gebruiken. Maar dat is heel anders en veel beperkter dan ervaringskennis. Zo heb je op de Lofoten, als de wind verkeerd staat, een ontzettende stank van de gedroogde stokvis. Zoiets ben ik in een reisbeschrijving nog nooit tegengekomen. Of dat de meeuwen dag en nacht doorkrijsen. Dat heb ik daar zelf ervaren, rond 21 juni, toen het ’s nachts licht bleef.
Dus die beesten slapen ’s zomers niet?
In Grip maakt iemand het omgekeerde grapje: slapen ze dan de hele winter wel?
Nu deed Grip het erg goed, zowel bij pers als bij publiek, en dat geldt ook voor Compassie. Je boeken staan geregeld op de nominatielijsten van belangrijke literaire prijzen.
Dat wel: ik heb vijf keer op de shortlist van een grote prijs gestaan, dus ik wil ook wel een keertje winnen. Maar je hoort mij niet klagen. Ook genomineerd zijn is een eer. Van Grip zijn in Nederland ongeveer 50.000 exemplaren verkocht, zonder op tv te zijn geweest of grote prijzen te hebben gewonnen.
Zou je op tv willen?
Zolang ik over mijn boeken kan praten wel. Maar ik zou niet mee willen doen aan een quiz of het Nationaal Dictee. Ik voel me dan alsof ik mijn schrijverschap zit te prostitueren: je zit een programma op te leuken omdat je toevallig schrijver bent. Bij mij ligt de grens bij de gelegenheid om over mijn werk te praten, want dan staat het in dienst van mijn werk. Maar ik tel mijn zegeningen. Dat Grip het zo goed zou doen, kwam als een complete verrassing. Ik schatte zelf dat er misschien 3.000 of 4.000 exemplaren zouden worden verkocht.
Hoe komt het volgens jou dat Grip het zo goed deed?
Ik denk dat het onderwerp mensen heeft geïntrigeerd. Die drie mannen die discussiëren over onsterfelijkheid… Over Compassie werd op internet geschreven: die klassieke schrijver Enter gaat ineens hip doen, door over internetdaten te schrijven. Maar dat deed ik met Grip al, over die onsterfelijkheid. Dat is een heel populair onderwerp. Ik denk dat veel mensen dat interessant vonden, en dat ook de locatie van de Lofoten goed gekozen bleek.
Het heeft iets exotisch.
Klopt. De foto op de cover zijn de Lofoten. Ik heb die foto zelf gemaakt, om één uur ’s nachts, beschenen door de middernachtszon, die dan pal in het noorden staat. Dit komt ook letterlijk voor in het boek, op pagina 104: ‘Hij zat naast Lotte bij een roerloos meertje dat hemel en aarde verdubbelde. Recht vooruit, op een kilometer of dertig, lag een wonderlijk verlicht rotseiland. Het was kwart over één ’s nachts maar achter hun rug hing de zon ruim boven de horizon. De anderen waren die ochtend vertrokken.’
Hoe belangrijk vind je het om die lezer te willen overtuigen van ‘wat ik vertel, is echt’?
Het is niet zozeer overtuigen, het is het omgekeerde: je moet zorgen dat een lezer zich zo thuis voelt in een scène, dat hij niet wordt afgeleid. Afleiding is dodelijk. Als een lezer wordt afgeleid doordat een detail twijfelachtig is, is hij veel minder geneigd om emotioneel mee te gaan. Dat de feiten moeten kloppen, is uiteindelijk secundair. Een lezer moet mee in de emotie van een verhaal. Daar kan een beschrijving voor gaan liggen, doordat die niet helemaal klopt, of ongeloofwaardig is, of interessantdoenerig etaleren van encyclopedische details. Je ziet dat vaker, dat schrijvers zich niet in kunnen houden en willen laten zien wat ze allemaal weten. Voor Grip had ik enorm veel gelezen over bergbeklimmen en de Lofoten. Daar is maar een fractie van in het boek gekomen.
Ik las ergens dat je 750 pagina’s aantekeningen had verzameld?
Het was een enorme berg aantekeningen! Er stonden prachtige dingen tussen die om te vertellen heel mooi zijn. Maar als ze niet functioneren in het boek, moeten ze eruit.
Economisch schrijven, dus, alleen gebruiken wat echt nut heeft. Is dat geïnspireerd op W.F. Hermans?
Die opvatting hang ik ook aan. En het tegenovergestelde, een schrijver die alleen maar zijn belezenheid etaleert, vind ik niet te pruimen. De kunst is om met kloppende, treffende beelden en details de lezer soepel in het verhaal te laten komen om hem emotioneel te raken.
Is dat voor jou het belangrijkste einddoel van een roman?
Ik wil vooral dat de lezer aan het eind van het boek nog even blijft doordenken over de thematiek. Ik houd er niet van als aan het eind van een boek alles keurig rond is en iedereen is gelukkig. Dat is niet van deze tijd.
Dat is sowieso zelden of nooit het geval, in goede literatuur…
Je kunt daar inderdaad je twijfels bij hebben. Zelfs bij boeken van Jane Austen kun je je afvragen of die ‘eind goed al goed’ niet sarcasme was, van een schrijfster die zelf haar hele leven ongetrouwd is gebleven.
Hoewel je visie op functionaliteit wel overeenkomt met die van Hermans, is je stijl compleet anders.
Zijn schrijfstijl is vaak een beetje onbeholpen. Hij zet komma’s op heel rare plekken, herhaalt bepaalde formuleringen. Het komt wat houterig over. Maar wat me wel opvalt: als je het aantal metaforen per pagina telt, is hij een heel beeldende schrijver. Ik heb dat eens gedaan met Nooit meer slapen, dat barst van de metaforen. Maar ik ben een heel andere schrijver van Hermans. Gelukkig maar.
Bij jou is stijl juist een van de belangrijkste elementen, in de manier waarop je taal vormgeeft.
Ik ben niet zo met stijl bezig, hoor. Uiteindelijk wil ik het verhaal vertellen op een manier waarvan ik zelf denk dat het er goed staat. Ik ben niet bezig met ‘mooi schrijven’, heb er ook een hekel aan als mensen dat zeggen. Ik wil zo precies mogelijk zijn. Daarnaast vind ik het belangrijk om elementen in een verhaal cyclisch te kunnen gebruiken. Dan ontstaat er op een magische manier een veel grotere eenheid. De lezer herkent die ook, bewust of onbewust.
Dat is misschien ook wel wat je wil, als je fictie maakt. Je besluit, als je een roman leest, een fictieve wereld binnen te treden waarin iets andere regels gelden dan in ‘de realiteit’. In het echt is een verhaal nooit rond, in een roman wel.
Ik heb eens een lezing over Grip gegeven, waarin ik daarop in ben gegaan. Met name voor Grip en Spel geldt dat ik een boek probeerde te schrijven zoals een componist een symfonie. Die gebruikt korte motieven, die telkens terugkeren, die hij uitbouwt en waarop hij varieert. In Grip zit dat heel veel: op de eerste pagina kom je de koffer van Vincent tegen, die telkens terugkeert en uiteindelijk een dramatische rol vervult.
Voor wie schrijf je?
Dat is vaag. Het is een soort afsplitsing van mezelf die boven me hangt en het boek probeert te lezen alsof het niet van mezelf is. Een van de kunsten van schrijven is naar je eigen tekst te kijken alsof die niet van jezelf is, alsof je hem voor het eerst ziet.
Doe je dat tegelijkertijd, of zit daar tijd tussen?
Dat leer je steeds beter. Als je zestien of zeventien bent, vind je dat elk woord dat uit je pen vloeit, briljant is, maar een week later al niet meer. Als je ouder wordt, verandert dat: op het moment dat het geschreven is, ben je meteen al sceptisch en ga je erboven hangen.
Peter Buwalda vertelde in 2010, in een interview bij Bonita Avenue, dat hij zich vaak als het ware aan zijn haren het moeras uit moest trekken om zichzelf ervan te overtuigen dat het niet helemáál klote was.
Ja, dat hoort er ook bij, dat je voortdurend begint te twijfelen aan of het allemaal wel werkt. Maar dat betekent dat je jezelf een uitdaging hebt gesteld, die tegen de grenzen van je kunnen ligt. Als je dat niet hebt, als je voortdurend tevreden bent, ben je te makkelijk bezig en ben je jezelf intellectueel niet genoeg aan het uitdagen. Je moet een paar keer met je hoofd tegen de muur aan lopen.
Ik begin de dag meestal met het lezen van zo goed mogelijke literatuur, Tsjechov of Virginia Woolf bijvoorbeeld. Want dan ligt voor die dag de lat meteen hoog. Dat werkt zo. Want daarna ga je naar je eigen tekst kijken en dan zie je het meteen, als het niveau niet goed genoeg is.
Je leest dus terwijl je schrijft? Veel schrijvers zeggen dat ze hun boeken achter slot en grendel gooien omdat ze bang zijn dat ze teveel beïnvloed worden…
Voor mij werkt dat heel anders. Dat is misschien ook een kwestie van leeftijd. Maar waarom het juist wél goed is om de heel goede literatuur te blijven lezen, is omdat ik er altijd zin van krijg om te werken: als ik een paar pagina’s Nabokov of Proust lees, kan ik niet meer verder lezen, dan wil ik zélf!
Lezen werkt voor jou als katalysator?
Ja. En dat is een primitief mechanisme. Als kleine jongetjes een goede voetbalwedstrijd zien, willen ze zelf ook voetballen. Want als je iets ziet, en je beleeft daar plezier aan, wil je dat ook. Maar ik lees vaak wel gericht. Stel dat een andere schrijver bijvoorbeeld in een boek met een vergelijkbaar probleem bezig is, dan wil ik kijken hoe hij dat heeft aangepakt. Ik wil natuurlijk niet hetzelfde doen als die schrijver, maar de machine wordt wel aangezet, dat reikt weer allerlei nieuwe mogelijkheden aan.
Je wordt in het algemeen beschouwd als een schrijver van de ‘klassieke’, of tijdloze roman.
Van welke andere roman, zou ik bijna willen zeggen.
De experimentele roman?
Als het experiment belangrijker wordt dan de emotie bij de lezer, dan is het experiment mislukt. Ik ben een groot liefhebber van Nabokov, maar ik vind Bleek vuur zeker niet zijn beste boek, dat vind ik een doorgeslagen experiment. Het raakt me niet, hoewel ik zie dat hij interessante dingen doet. En zo vind ik Dubliners van James Joyce een van de mooiste verhalen uit de wereldliteratuur, maar Ulysses laat me volstrekt koud.
Daar heeft het experiment de overhand.
Ik vind dat je als schrijver, dat is tenminste mijn opvatting, een lezer emotioneel moet raken. Een prachtig experiment loopt het risico dat de lezer denkt: je probeert mij alleen maar onder de indruk te laten zijn van je talent. En daar ben ik zelf als lezer ook niet op uit. Je moet als schrijver boeken maken die je als lezer graag zou willen lezen. En daar kunnen wel degelijk experimenten in gebeuren. Zo was voor mij de manier van schrijven van Grip heel experimenteel, bijvoorbeeld het gebruik van die motiefjes die telkens terugkeren en in elkaar grijpen. Ik heb een boek dat zo geschreven is, nog nooit gelezen. En in de opzet loopt het verhaal zélf door, maar vanuit een ander personage. Je komt verschillende perspectieven wel vaker tegen, maar dan gaat het telkens om hetzelfde verhaal, niet om het ‘doorgeven’ van een ononderbroken plotlijn.
Kent Compassie ook zulke experimentele kenmerken?
Jazeker. Zo sluit bijvoorbeeld niet het natuurbeeld aan bij de emotie in de hoofdpersoon, zoals de traditie wil, het is precies andersom: soms regent het, en dan is Frank euforisch, zoals bij Jessica’s promotie, en bij een andere gelegenheid is hij juist gedeprimeerd. Frank projecteert, wat hij ook meemaakt, altijd onmiddellijk op zijn omgeving. Als Jessica naar de keuken loopt en hij voelt zich goed, dan vindt hij dat fantastisch, maar voelt hij zich vreselijk, dan vindt hij het heel erg. Frank wordt helemaal uitgekleed. Zijn zwaktes en tekortkomingen komen bloot te liggen en hij kan er niet meer onderuit dat hij vast zit in een aantal opzichten. Hij is compleet subjectief.
Uiteindelijk moet het experiment dus dienstbaar zijn aan de uitdrukking van het boek?
En daarbuiten, want het geldt ook voor de beeldende kunst, en voor de klassieke muziek. Beethoven was een heel vernieuwend, experimenteel componist. Maar al zijn muziekwerken zijn emotioneel, raken de luisteraar altijd. Je kunt geen enkel werk van Beethoven aanwijzen dat een puur technisch werk is. Uiteindelijk moet de emotie het belangrijkste zijn.
Als het emotioneel raken van de lezer het einddoel is, waar ligt dan het begin van een boek?
Voor ik überhaupt aan een boek begin, schrijf ik heel veel ideeën los op. Soms zijn dat jaren oude ideeën, die je koud laten als je ze voor de derde keer ziet. Soms zijn dat ideeën die je blijven achtervolgen, waar je telkens weer enthousiast van wordt. Vroeg of laat kun je daarmee in een boek aan de slag. Maar vroeg of laat bots je er ook weer tegenop dat je een idee of een verhaal wel uit kunt kotsen. Je moet er zó diep in, zó vaak je tekst langslopen… Als een boek af is, hoef ik het ook echt even niet te zien. Maar dan komen de interviews, en dan moet je er toch weer enthousiast mee bezig zijn.
Kom je vragen tegen die je storen?
Ik vind elke vraag gelegitimeerd. Een vraag is gewoon een vraag, ik kan er prima antwoord op geven. Met luie recensenten heb ik wel moeite. Maar bij optredens voor lezers, en voor leesclubs, heb ik geen enkele moeite met vragen. Wat ik bij optredens het leukste vind, is dat je in zo’n zaal met honderd mensen zit, dat iemand in de zaal een vraag stelt waar de rest van de zaal zuchtend op reageert, en dat je zo’n vraag daarna volstrekt serieus beantwoordt.
Als je niet in de boekenwereld zit, zijn de voor de hand liggende vragen ineens wel interessant: is je boek autobiografisch, wilde u altijd al schrijver worden, kun je ervan leven, heeft je boek een boodschap, lees je ook ter ontspanning.
Als je niet om de haverklap op tv te zien bent, is het een hele prestatie dat je van een inhoudelijk, zeer literair boek als Grip 50.000 exemplaren verkoopt.
Grip heeft het vooral bij leesclubs heel goed gedaan, omdat er goed over te discussiëren valt. Ik heb ongeveer zestig optredens gehad bij leesclubs, dat werkte goed. Ze waren ook altijd heel tevreden na een optreden. Omdat ik er zoals gezegd volstrekt serieus mee omga, ik neem elke vraag serieus. Ik vind het ook echt leuk om een roman voor publiek als het ware open te vouwen en het inwendige te laten zien. Dat zou een van de redenen kunnen zijn. En leesclubs zijn in Nederland heel belangrijk. Het land zit vol met toegewijde leesclubs.
Schept dat hoop voor de toekomst van het schrijverschap, ondanks het uitblijven van sommige grote prijzen?
Floortje Zwigtman publiceerde eind 2014 een noodkreet over het schrijverschap, jij reageerde daar zelf nog op. Zwigtman schreef over het gebrek aan aandacht en erkenning en ze gaf aan te overwegen om met schrijven te stoppen. Ik kan me daar gewoon helemaal niks bij voorstellen, want ik wil niks anders. Ik heb ook jaren geschreven terwijl er geen letter werd gepubliceerd. Het is fijn als het een tijdje goed gaat, maar ook als dat niet gebeurt, blijf ik schrijven. Ik vind het het mooiste avontuur dat ik me kan voorstellen. Daar ga ik mee door, of ik nu verkoop of niet. Ik blijf gewoon doorschrijven.
Roel Weerheijm
(foto’s © CP)
Van Stephan Enter:
Compassie, Van Oorschot, Amsterdam, 2015
Grip, Van Oorschot, Amsterdam, 2011
Spel, Van Oorschot, Amsterdam, 2007
Lichtjaren, Van Oorschot, Amsterdam, 2004
Winterhanden, Van Oorschot, Amsterdam, 1999
Wat een goed interview, leuke vragen, lekker diepgravend… en verhelderend.