Recensie: Monika Sauwer – Huis en hemel
Vriendschap als een morele verplichting
Hoewel het debuut van Monika Sauwer, de verhalenbundel Mooie boel, het best verkochte boek van 1978 was (ze kreeg er dat jaar het Gouden Ezelsoor voor), was het niet een publicatie die erg tot mijn verbeelding sprak. De verhalen, die allemaal Monika Sauwer tot hoofdpersoon hadden, waren me te uitbundig en te vluchtig — snelle vertelsels, die ik vergat op het moment dat ik ze uit had. Koude kermis (1983), een tweede verhalenbundel, liet ik dan ook ongelezen, en daarna publiceerde Monika Sauwer nog slechts kinderboeken, Basilok Dok op vrije voeten en Wilbert’s lunchpakket, die wel heel succesvol waren, maar ik kwam er niet aan toe.
Des te meer verrast me nu de roman Huis en hemel, die je de geschiedenis van een meisjesleven zou kunnen noemen. Het is een verhaal dat stevig geworteld is in de traditie van het Hollands realisme, vol herinneringen aan het beste werk van Mensje van Keulen. Inhoudelijk is er niets nieuws onder de zon, maar het is buitengewoon goed geschreven, ingetogen en sfeervol. Met minimale gegevens weet Monika Sauwer veel te doen, en dat alleen al verdient alle waardering.
Een ‘plot’ bevat Huis en hemel eigenlijk niet, wat ons wordt voorgeschoteld is de bloei en de teloorgang van een bijzondere vriendschap. Als klein meisje logeert Celia geregeld bij haar grootouders, oma Lien en opa Boet. Celia is een ‘Canadezenkind’, het product van dochter Let en ene John, een vliegenier die na een avontuurtje in de dagen van de bevrijding terugkeert naar vrouw en kinderen in Vancouver.
Met Lien kan Celia het niet zo best vinden, maar met Boet — die arts is — des te beter. Samen observeren Boet en Celia het nachtelijk firmament en ze maken wandelingen langs de Nieuwe Waterweg. Curieus detail: dat gebied is door Maarten ’t Hart al uitputtend beschreven in De jacobsladder. Opnieuw verrijzen het Havenhoofd, de eeuwige vlam van Pernis en het veer naar Rozenburg, maar een gelijkenis met de beschrijvingen van ’t Hart is ver te zoeken: Monika Sauwer verbeeldt deze bekende wereld op een eigen en oorspronkelijke manier.
Celia groeit op — we volgen haar tot ze in de twintig is — en naarmate ze ouder wordt nemen de bezoekjes aan Lien en Boet af. Wat een hechte vriendschap was, die door Celia werd gezocht, wordt gaandeweg een morele verplichting. Vooral de confrontatie met alle verdere familie en de quasi gezelligheid van feestdagen zijn haar te veel. Ter wille van de lieve vrede, daartoe aangezet door haar moeder, schrijft ze af en toe een brief of gaat ze bij Lien en Boet langs. De oudjes zien naar die bezoekjes uit, maar de sfeer waarvan ze ooit doortrokken waren, is er niet meer.
Lien en Boet belanden in een verzorgingsflat in Rijswijk, Boet is de eerste die overlijdt. Op de dag dat hij gecremeerd wordt, huren Celia en haar vriend Jim een roeiboot. ‘Ik ben laf, Jim,’ klaagde ze (…). ‘Laf? Integendeel. Je handelt toch in de geest van die man door op een stralende dag als vandaag een eindje te gaan roeien?’
Spectaculair is het niet wat Monika Sauwer in Huis en hemel heeft beschreven, maar de wat makkelijke effecten die jaren geleden Mooie boel kenmerkten zijn volkomen verdwenen. In plaats daarvan treedt een zorgvuldige schildering van jeugd, vriendschap en milieu, doortrokken van een fijnzinnige en goed gedoseerde ironie. Een veelschrijver zal Monika Sauwer wel nooit worden, maar ik zie nu al uit naar het vervolg.
Anton Brand
Monika Sauwer – Huis en hemel. Contact, Amsterdam, 108 blz.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 7 november 1986.