Recensie: Vercors – De stilte der zee
Een kleinood over verzet
Al te bloemrijke schrijvers kunnen een voorbeeld nemen aan de kracht van het zwijgen in De stilte der zee van Jean Marcel Bruller (1902-1991), een illustrator die zich bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog aansloot bij het verzet en medeoprichter was van de illegale krant Les Éditions de minuit. Deze novelle, zijn debuut, publiceerde Bruller in 1942 onder het pseudoniem Vercors.
De keuze van dit pseudoniem is tekenend, ten eerste omdat het verwijst naar het bastion van verzet op het gelijknamige plateau in de Franse vooralpen, ten zuiden van Grenoble. Daar waar de bergbewoners ongekende moed tentoonspreidden, waar ook de tragiek zich concentreerde. In het dorp Vassieux-en-Vercors, omgeven door bergwanden, zaten in 1944, deels verscholen in grotten, honderden verzetsstrijders in afwachting van de geallieerde para’s. Er verschenen echter Duitse vliegtuigen met vijandelijke landingstroepen. Te laat werd dit opgemerkt. Vluchten onmogelijk. Het plateau is alleen te bereiken, en dus ook te verlaten, via kronkelende bergwegen, langs diepe ravijnen. Ten tweede omdat het relateert aan een in zichzelf gekeerde wereld, passend bij De stilte der zee.
Een Duitse officier wordt in Frankrijk ingekwartierd bij een wat oudere man en zijn nicht. De twee hebben, zonder overleg met elkaar, besloten om geen woord met de bezetter te wisselen. Een particuliere vorm van verzet. Alsof hij ook als mens niet bestaat. De officier beantwoordt in niets aan het door de propaganda geschetste beeld van het nazibeest. Hij is voorkomend, ontwikkeld, een liefhebber van de Duitse én de Franse cultuur. Hij denkt dat ze uiteindelijk verenigd zullen worden, is een vroege aanhanger van de niet-oorlogszuchtige paneuropese gedachte. Hij verontschuldigt zich voor ‘de overval’. Maar hij is niet binnen komen stormen. Zijn komst is geen invasie. Hij heeft aangeklopt en gewacht tot er een woord zou komen of totdat de deur voor hem zou worden opengedaan. Daarna stelt hij zich voor.
‘Mijn naam is Werner von Ebrennac. Het was vanzelfsprekend noodzakelijk. Ik had het vermeden als dat mogelijk was geweest. Ik denk dat mijn oppasser alles voor uw rust zal doen.’
Geen enkele keer zal hij zonder aankondiging binnendringen in het leven, in de keuken waar de twee Fransen zich gezien de schaarste aan stookmateriaal hebben geïnstalleerd. Hij heeft geen enkele verwachting, complimenteert de oom en zijn nicht zelfs met hun vaderlandsliefde. Hij is tevreden met een beetje warmte, met de mogelijkheid om zijn gedachten te laten gaan. Hij houdt monologen over zijn liefde voor Frankrijk, voor de muziek – hij is componist – en voor de literatuur. De oude Fransman heeft zo’n beetje alle klassiekers en ook de literatuur van de jaren dertig en veertig in de kast staan.
De taal in deze novelle, in deze korte roman, is ondergeschikt, fijn pretentieloos. De eenvoud zorgt voor een krachtige ondertoon. Je wenst de officier, als mens, een paar zinnetjes toe, al zou een enkel woord van de zijde van de Fransen de mystiek van de tekst doorbreken. Er is namelijk gaandeweg toch een verstandhouding ontstaan. Een onuitgesproken genegenheid. De oom, lurkend aan zijn pijp, zegt na het vertrek van de officier tegen zijn nicht.
‘Het is misschien onmenselijk hem de aalmoes van een enkel woord te onthouden.’
Maar zij is onverbiddelijk, reageert alleen met een verontwaardigde blik, een onverbiddelijkheid die misschien wel ingegeven wordt door iets meer dan genegenheid voor de officier. De oude man, de verteller, krijgt bewondering voor de ongenode bezoeker. Voor de moed die de Duitser kan opbrengen. Het is mooi hoe de stilte zich tegen de twee Fransen gaat keren, terwijl de Duitser zich juist op z’n gemak lijkt te voelen in de kamer die ‘verzadigd lijkt met een zwaar en niet in te ademen gas.’
De officier gelooft in het huwelijk tussen Duitsland en Frankrijk. Hij gaat op verlof naar Parijs, waar ‘zijn vrienden’ onderhandelingen voeren om de twee landen te verbinden.
‘Ik wil u zeggen dat ik blij ben voor Frankrijk, want zo zullen zijn wonden heel snel helen, maar ik ben nog blijer voor Duitsland en voor mezelf! Niemand zal ooit zoveel baat hebben gehad bij een goede daad als Duitsland wanneer het Frankrijk zijn grootheid teruggeeft, en zijn vrijheid!’
De officier is een idealist. Een individu, dat uiteraard teleurgesteld wordt door de groep, door de werkelijke intenties van de nazi’s.
‘Ze hebben gezegd: “U veronderstelt toch niet dat we zo dwaas zijn Frankrijk de gelegenheid te geven zich aan onze grens te herstellen? Of wel soms?” Ze lachten heel hard. Ze sloegen me vrolijk op mijn rug en keken me recht in het gezicht. “We zijn geen musici.”’
De officier neemt een rigoureus besluit. Hij wil niet meer meewerken aan de knechting van Frankrijk, aan de vernietiging van de cultuur. Hij heeft zich gemeld voor het Oostfront, voor de hel. Voor het eerst kijkt het meisje hem aan en zegt ‘vaarwel’.
De stilte der zee is een kleinood over verzet (zowel van de twee Fransen als van de Duitser), over de weerloosheid van het schone, over de menselijkheid. Opgezet met zeer beperkte middelen, in een kleine setting. Wel vaker de basis voor grootse literatuur.
Een korte roman die ook nog eens nauw verbonden is met de ontstaansgeschiedenis van De Bezige bij. In de oorlogsjaren kwam de tekst via via bij de ondergrondse uitgeverij terecht. De drukproeven vielen in handen van de Gestapo. Een typograaf en twee drukkers vonden de dood.
Guus Bauer
Vercors – De stilte der zee. Vertaald door Frans de Haan. De Bezige Bij, Amsterdam, 54 blz. € 10,-.