Recensie: Anton Valens – Het compostcirculatieplan
Een martelaar in marterhaar
Als geen ander heeft Anton Valens met zijn boeken de afgelopen jaren een stem gegeven aan de verlegen man, toch al geen alomtegenwoordig menstype in de vaderlandse literatuur. Vol mededogen schreef hij in Het boek ONT over de besognes van een groepje slecht op de moderne tijd toegeruste eigenheimers, liet hij in Vis een bedachtzame goedzak vechten voor zijn plek tussen de rouwdouwers op een visserskotter en schetste hij in zijn thuiszorgbundels een beeld van de schuchter gevoerde psychologische oorlogen van een zoekende kunstenaar annex schoonmaker in zijn strijd voor ordentelijk poetsgerei en minder bemoeienis van gestudeerde mensen van hogerhand die iedere voeling met de zorgpraktijk leken te ontberen.
Menig Valens-fan zal bij de aankondiging van Het compostcirculatieplan dan ook alvast verlekkerd in de handen hebben gewreven. Een inmiddels herkenbare auteur-schilder pendelt met zijn ‘literaire butler’ tussen de wereld van de literatuur en een volkstuinencomplex; dat moet haast wel weer uitdraaien op een roman bolstaand van droge humor, melancholieke beeldenpracht en sociaal ongemak. Ongetwijfeld opgetekend in die heerlijke, wat archaïsche stijl, soms – in zijn ijver de beeldende kracht van de personages om te zetten in een al even beeldende taal – een tikkeltje zwalpend, lyrisch als schoolkrantproza, maar vol van een tintelende levendigheid.
En inderdaad: veel vaste pijlers onder Valens’ proza blijken ook bij nadere beschouwing van het boek vertegenwoordigd te zijn. Peter Vervest, de protagonist en ik-verteller van Het compostcirculatieplan, vindt aanvankelijk maar weinig aansluiting bij zijn directe omgeving. Hij heeft nauwelijks inkomsten, woont in een provinciestadje waar het bakken van koekjes voor kunst door kan gaan en wordt door de vrouw die hij begeert op elleboogstoten getrakteerd in het plaatselijke nachtleven. Bovendien is hij een illusie armer nadat is gebleken dat ook zijn literaire debuut Keizer van de afwas de broodnodige liquide middelen niet zal weten te generen. In een uiterst pijnlijk beschreven scène besluit Vervest dan maar een heel resem aan keukenmessen op zijn armvlees los te laten – totdat zijn kersverse redacteur Jens de Jong hem met een telefoontje uit zijn vlaag van halfslachtige waanzin wekt en hem stante pede over laat komen naar Amsterdam.
Gesetteld in het hoofdstedelijk retraiteoord wordt de grachtengordel maar sporadisch betreden en vertoeft Vervest veelvuldig in de pas verworven volkstuin van De Jong, die de AOW-gerechtigde leeftijd dan al ruimschoots heeft bereikt. Een bonte stoet aan medetuinders passeert er vanzelfsprekend de revue. Met veel sjeu en enthousiasme tekent de verteller de eeuwig voortdurende strijd tegen de woelrat en het woekerende zevenblad op. Dat levert bij vlagen heerlijk specifiek proza op dat in zijn detaillering niet zover af staat van Vis. Een vermakelijk tuinderslogboek, traag en contemplatief als Maarten ’t Harts door de VPRO geregistreerde omzwervingen in zijn moestuin.
Veel meer nog dan de geboorte van een auteur beschrijft Valens in zijn roman het ontstaan van een bijzondere vriendschap en de onvermijdelijke aftakeling van de beschermheer van zijn literaire alter ego. Doordat het verhaal flinke tijdsprongen neemt – de hele vertelling omspant zo’n elf jaar en is in acht seizoenen opgeknipt – wordt de ontwikkeling van de relatie tussen Vervest en De Jong aanvankelijk niet heel diepgravend en gedetailleerd uitgebouwd. Dat wordt later ruimschoots goedgemaakt, maar juist op dat punt was Valens’ kenmerkende schurende ongemak perfect op zijn plaats geweest. Hoe is het voor een beginnende, niet bepaald kosmopolitische auteur om plots in literaire kringen te verkeren? Hoe reageert hij als zijn redacteur de snoeischaar in de teksten zet waar hij zolang en vol enthousiasme aan heeft geschaafd? De ‘mentale scheerpartij zonder scheerzeep’ waaraan de geschriften van Vervest volgens het achterplat van het boek worden onderworpen (en de daaruit voortvloeiende irritatie) krijgt al met al teleurstellend weinig aandacht.
Wie zich een klein beetje in de ontstaansgeschiedenis van Het compostcirculatieplan verdiept, komt er al snel achter dat de gebeurtenissen in het boek gebaseerd zijn op Valens’ vriendschap met zijn redacteur Jaap Jansen. In een promotiefilmpje voor de roman zien we de schrijver onder begeleiding van disproportioneel vogelgekwetter in een tuin werken. Zij die het interessant vinden het boek als een sleutelroman te lezen, zullen een aantal van de bijpersonages zonder al te veel inspanning kunnen ontmaskeren. Met deze autobiografische gegevens in het achterhoofd wekt Het compostcirculatieplan zodoende de indruk (maar dat is misschien wat al te makkelijk gepsychologiseerd) dat het geschreven móést worden ter afsluiting van een belangrijke episode in Valens’ auteursbestaan, en dat navelstaarderig gesip over particuliere schrijfperikelen binnen de context van dit warmbloedige eresaluut aan een vaderfiguur en vriend niet op zijn plaats zou zijn. Daarmee is Valens wellicht dichtbij de werkelijkheid gebleven, maar met wat meer spanning en geknetter tussen de schrijver en zijn literaire butler had dat een écht goed geslaagde Valens-roman opgeleverd.
Jelle Spijkstra
Anton Valens – Het compostcirculatieplan. Atlas Contact, Amsterdam. 256 blz. € 19.99.