Recensie: Mario Levrero – De plaats
‘ER IS GEEN UITGANG, DIT IS DE HEL’
Ter nagedachtenis aan Stella & Gonzalo. Dat jullie op een mooie plaats mogen zijn aanbeland; hopelijk zie ik jullie daar wel weer.
Vorige week werd de nieuwe uitgeverij Bananafish – uiteraard naar het beroemde verhaal van Salinger – gelanceerd. Arjan Peters schreef zaterdag al een stuk over Alfred Jarry’s Doctor Faustroll, één van hun eerste uitgaven, en merkte op dat het vreemd was dat deze uitgeverij voor ‘vreemd genoeg’ onvertaalde literatuur met een uitgave kwam van een boek dat al vertaald was. Terecht, maar ze doen ook aan herzieningen van oude en vergeten vertalingen. De roman De plaats van de Uruguayaanse auteur Mario Levrero (1940-2004) is bijvoorbeeld wel degelijk onvertaald, sterker nog, het is het eerste werk van Levrero in het Nederlands. Zelfs Carolina Trujillo, die het korte, maar leuke voorwoord schreef, kende hem niet. Ze schrijft dat toen uitgeverij Bananafish haar had benaderd ze die avond haar vader in Montevideo belt en vraagt of hij bekend is met Levrero. ‘Hij is een rare,’ antwoordt deze en Trujillo meldt dat er kennelijk een school van Uruguayaanse auteurs bestaat die ‘Los Raros’ wordt genoemd. Voor de vertaling tekende Mariolein Sabarte Belacortu, die vermoedelijk met de suggestie van Levrero is gekomen, want er staat in de mooie boekprospectus Vreemd genoeg dat de uitgeverij met dichters, kenners en vertalers op zoek is gegaan ‘naar de boeken die zij missen in de boekhandel, naar de meesterwerken die onvertaald bleven, nieuw en oud, die nu eindelijk eens op de plank moeten komen.’ Daar duikt het weer op, het herontdekkingsvirus, en het spijt me voor de Nederlandse schrijvers (Van Mersbergen, Pruis) die boos zijn over dit fenomeen, maar dat het nog maar lang moge rondwaren. Met de uitgave van De plaats kunnen we immers weer in onze handjes knijpen; een fenomenale roman, en ook nog eens op heel fraaie manier uitgegeven.
Twee jaar geleden verscheen er een stuk in de Volkskrant waarin jonge schrijvers als Maartje Wortel, Joost de Vries en Jamal Ouariachi werd gevraagd wat ze onder literatuur verstonden. Het had een vrij bedroevende uitkomst. Levrero, die weinig interviews schijnt te hebben gegeven, interviewde een keer zichzelf en vroeg toen wat voor hem literatuur was. Trujillo citeert hem: ‘Dat is, volgens mij, het pogen een spirituele ervaring over te brengen.’ Vervolgens wordt hem gevraagd wat hij met ‘spirituele ervaring’ bedoelt: ‘Dat is iedere ervaring, zolang je daarin de aanwezigheid van de geest kunt constateren of zo je wilt: van mijn geest. En voor je weer een van die vragen van je inbrengt, zal ik me haasten het concept te definiëren: de geest is iets dat leeft en onbeschrijfelijk is, iets dat een deel vormt van de dimensies van de werkelijkheid die normaal buiten het bereik van de zintuigen ligt, en zelfs buiten de normale stadia van het bewustzijn.’ Kijk, nu krijgt men de indruk dat er een schrijver aan het woord is, een schrijver die wat te vertellen heeft. Levrero schijnt ook geïnteresseerd te zijn geweest in het paranormale en schreef er een boek over. Wie deze fascinatie in het achterhoofd houdt, zal niet verbaasd dat er in De plaats een parallel universum wordt betreden.
Het boek opent met een verduisterde kamer waarin de verteller wakker wordt. Hij weet niet waar hij is aanbeland, het laatste wat hij zich herinnert is dat hij bij een busstation op een bus aan het wachten was en hij ziet het beeld voor zich van zijn vriendin, Ana. Hij gaat op zoek naar een uitgang, vindt een deur, maar staat dan oog in oog met een nieuwe, koude duisternis, een kamer van dezelfde afmetingen en even kaal en geluidloos. Daarna gaat hij verder en wat volgt zijn steeds dezelfde soort kamers. Hij komt door minstens tien en krijgt het gevoel dat er uren voorbij zijn gegaan. Als hij een keer uit verstrooidheid, of met een automatische beweging, een deur achter zich dicht trekt en dan weer besluit terug te gaan komt hij tot de ontdekking dat de deur niet meer geopend kan worden. Hij loopt door, komt in een nieuwe kamer, wil weer teruggaan, maar ook nu gaat de deur niet meer open: ‘Ik trok de voor de hand liggende conclusie dat er een mechaniek was waardoor je alleen in de richting mocht lopen waarin ik liep; en al was ik helemaal niet van plan om terug te gaan, ik vond het een huiveringwekkend idee dat het niet kon, stel dat het moest.’ Hij besluit geen enkele deuren meer te sluiten, maar die twee deuren ervoor zaten natuurlijk al dicht, dus dat heeft eigenlijk geen zin. ‘Ik had het gevoel dat ik iets kostbaars was kwijtgeraakt,’ zegt de verteller. Maar dan is er lichtpuntje in de duisternis, letterlijk en figuurlijk: als hij op een gegeven moment een kamer binnenstapt, ziet hij onder de tegenoverliggende deur een smal en zwak streepje licht.
In plaats van die kamer binnen te gaan klopt hij op de deur. Aan de andere kant klinkt geluid alsof iemand een stoel wegschuift of dat er plotseling iemand opstaat. Nogmaals kloppen en nu komen er zware, aarzelende voetstappen naar de deur, waar ze halt houden. Er is een enigszins astmatische of nerveuze ademhaling te horen. Hij wacht nog even, maar doet dan open en ziet een kamer die wordt verlicht door een peertje aan een snoer in het midden van het plafond. Er is een kleine tafel, een keukentafel met drie borden en wat eetgerei en eten erop. Verder een oliekachel en een schommelstoel. Boven de kleine tafel hangt een plankenkast met een groen gordijn ervoor, zodat je niet kunt zien wat erin staat. De man blijkt nogal vreemd te zijn, heel dik, van gemiddelde lengte en een bril met ronde glazen. Het opvallendste detail, schrijft Levrero, zijn de kleren, die hem veel te groot waren, ‘net als een clown’. De man blijkt ook nog eens een onbekende taal te spreken; geen Engels, Russisch (de verteller kent twee woorden) en Duits (drie woorden). Hij voelt zich als iemand die de weg is kwijtgeraakt in een hotel en per ongeluk een vreemde kamer binnenstapt. Hij vraagt zich af of het daadwerkelijk geen hotel is waar hij zich bevindt. Later schrijdt hij door kamers waar hele families verblijven en hij overweegt de mogelijkheid dat hij een van de onbewoonde kamers zal uitkiezen om er tijdelijk te bivakkeren en uit te rusten.
Het is geen hotel, maar iedereen moet verder maar zijn eigen weg door deze plaats banen. Levrero neemt ons mee op een krankzinnige, nachtmerrieachtige tocht waar enkel willekeur lijkt te heersen. Op een gegeven moment stuit hij op een deur, een uitgangsdeur, met daarin in de verf een tekst uitgekerfd in zijn eigen taal: ‘ER IS GEEN UITGANG, DIT IS DE HEL.’ Adembenemend verteld, Trujillo schrijft dat een deel van haar in De plaats is achtergebleven en er nog steeds rondwaalt. Ja, dit boek is voor de verloren zielen, de liefhebbers van spookhuizen, en zouden we dat in wezen niet allemaal moeten zijn? Allen krijgen we immers vroeg of laat met de verschrikking te maken, dus is het zaak er enigszins op voorbereid te zijn, voor zover dat mogelijk is. Deze roman maakt duidelijk dat de hel niet zozeer de anderen zijn, zoals Sartre wilde, als wel het zelf, die verschrikkelijke gevangenis van vervreemding en marteling. De eenzaamheid als trouwe vriendin en yerba mate en rijst als lunch. Hopelijk wordt er snel meer van Levrero uitgegeven en als men toch bezig is graag ook nog iets nieuws van Roberto Arlt. Uitgeverij Bananafish, vamos arriba!
Johannes van der Sluis
Mario Levrero – De plaats. Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu, Bananafish, Amsterdam, 138 blz., € 15,-