Proza: Brief aan Robert Walser
Rotterdam, 14 maart 2016
Beste Robert Walser,
Hoera, er is weer een nieuwe vertaling van u verschenen in het Nederlands: Jakob von Gunten. Ik kocht het afgelopen zaterdag in Gouda, waar ik een gelukkige vrije middag heb doorgebracht in de zon. Misschien is het wel de mooiste Hollandse stad. Het heeft in elk geval, samen met Haarlem, het mooiste marktplein.
Net als het ongeluk zit het geluk in een klein hoekje, ik was helemaal niet van plan om naar Gouda te gaan. Ik zat in de trein naar Den Haag, maar ik zag de trein naar Gouda en ik dacht: geen Den Haag, Gouda! Vroeger ging ik weleens samen met mijn moeder en mijn zus naar die stad om te winkelen, vandaar wellicht; de freudianen kunnen tevreden zijn. Nu was ik alleen, maar ik ben een grote jongen. Te groot, maar daarover later meer.
Het was nogal druk in boekhandel Verkaaik, een zaak met een zo op het eerste gezicht uitzonderlijke selectie; in de ‘bible belt’ weet men nog wat lezen is.
De drukte was er waarschijnlijk vanwege het begin van de Boekenweek, ik moest een oudere dame vragen om aan de kant te gaan opdat ik Jakob von Gunten uit de kast kon pakken.
Er stonden maar liefst vier exemplaren, maar De wandeling was natuurlijk een verkoopsucces. Dit is niet aanmatigend bedoeld, maar wie zou dat ooit hebben kunnen denken? U een verkoopsucces in Nederland, dat is zoiets als een koe op de snelweg zien hollen. Het is denkbaar – wat is er niet denkbaar? – maar het blijft een ietwat merkwaardig, ja koddig gezicht.
Niet dat ik tegen verkoopsuccessen ben of dat u op een koe lijkt, u begrijpt me wel. Ik houd hoe dan ook van koeien. Die liefde is helaas niet wederzijds, sterker nog, ze worden baldadig als ik bij ze in de buurt kom, geen idee wat het is. Op een wandeling in de buurt van Sils-Maria een paar jaar geleden zag ik mij genoodzaakt om op de vlucht te slaan. De twee onverschrokken, lieftallige jongedames die in mijn gezelschap waren, maken me er nog steeds belachelijk om als ze me zien, maar laten we het nu niet over mijn successen bij de vrouwen hebben – als het om koeien gaat: laten ze gewaarschuwd zijn, de volgende keer sla ik terug – en het bij verkoopsuccessen houden.
De buurt van Ab Visser, over wie uw Nederlandse uitgever zich had ontfermd, is volgens mij geen verkoopsucces geworden – u zou het boek vermoedelijk ook kunnen waarderen – maar een gentleman-uitgever zou zich ervoor schamen een auteur ergens te dumpen vanwege zoiets banaals als verkoop, nietwaar?
Over schaamte gesproken. De Boekenweek heeft als thema ‘Duitsland’ en denkend aan Duitsland, denken we aan schaamte. Toevallig is Duitsland, en dus ook de schaamte, het thema van mijn familie, dat via mijn vaders kant is binnengeslopen, binnengemarcheerd beter gezegd. Het leven van mijn vader was goed beschouwd één grote Wiedergutmachung en daarom ben ik verlost, ik kan de schaamte vrolijk overboord gooien, maar daarover een andere keer en op een andere plek misschien meer.
Laat ik ter zake komen, want de meeste geadresseerden in mijn kleine reeks brieven vraag ik om iets. Ik ben een bedelaar, een bedelaar in de geest.
U was een groot wandelaar – u lijkt de belichaming van Nietzsches idee dat een gedachte die niet ontstaan is tijdens het wandelen niets waard is; u lezen is alsof je aan het wandelen bent – en dat is de reden waarom ik u schrijf.
In het vijftal steden waar ik hiervoor heb gewoond heb ik ook flink gewandeld, rondgedoold zou je kunnen zeggen. Inmiddels is het dolen gestopt, de zoektocht is voorbij; ik ben geworden wie ik ben.
In Rotterdam maak ik soms nog een klein ommetje en ik flaneer af en toe wat aan de Maas, maar deze stad leent zich wat mij betreft niet echt voor wandelen, deze stad leent zich voor de metro. Of de fiets hooguit.
Ik heb ook eigenlijk geen tijd meer voor wandelingen die dat woord verdienen, maar ik moet afvallen, en als u mij wilt vergezellen bij mijn wandelingen – alleen is maar alleen – dan zal ik ook de straten in deze stad wat meer onveilig proberen te maken. Dus niet meer om rond te dolen, maar bij wijze van sport. Doelgericht, zoals de ziel van deze stad.
Een echte sport is me een te grote onderneming en wat de solosport aangaat, in een sportschool zou ik nog niet dood willen worden gevonden. Hardlopen dan? Dat is koddig én ongezond.
Rotterdam is geen Zwitserland natuurlijk, maar in het diepst van onze gedachten kunnen we waar we het grijs zien het groen herkennen. Braakliggende terreinen worden Alpenweiden en flatgebouwen en wolkenkrabbers zullen ons als besneeuwde bergen zijn; ’s avonds veranderen de verlichte appartementen in de lichtjes van bergboerderijen.
Rotterdam is bovendien tijdelijk. Gisteren zag ik trouwens op een bankje op het Noordereiland met uw boek in handen twee keer de Pannenkoekenboot voorbijvaren en ik nam me voor om deze stad niet te verlaten zonder op de Pannenkoekenboot te hebben gezeten. Sommigen zouden nog niet dood willen worden gevonden op de Pannenkoekenboot, maar hoewel ik ze nooit eet, houd ik zeer van pannenkoeken.
U stierf op een van uw wandeltochten in de sneeuw bij Herisau op Eerste Kerstdag. Mijn sterfdag en bijbehorende locatie leg ik in handen van de lieve God, maar als ik zo vrij mag zijn om de wijze te kiezen, dan zou ik net als u al wandelend in elkaar willen zakken, sterven in het harnas zo gezegd – wandelen is strijden voor degenen die leven in het besef dat er op deze wereld helemaal niets is wat echt het nastreven waard is –, het liefst eveneens in de sneeuw.
De trouwe dood, door omstandigheden houdt hij me meer bezig dan ooit.
Kunt u een goed woordje voor me doen?
Twee verzoeken maar liefst, maar een schaamteloze past geen bescheidenheid. En zoals u in Jakob von Gunten schrijft: in deze wereld is bescheidenheid reddeloos verloren.
Een broederlijke groet,
uw Johannes
Beste Johannes,
Wat sympathiek dat je Dhr. Walser een brief schrijft. Maar daar hij \’m niet kan lezen, kun je je toch oprecht afvragen, wie er op deze oefening in schrijven zit te wachten. Om nou een dooie schrijver te gebruiken om het een en ander (ja, veel bijzonders is het niet) over jezelf op te tekenen en dat met een bombast die geen understatement meer kan ironiseren; het komt een beetje voor als te veel. Kun je niet een niet-publieke briefwisseling starten met Dhr. L. H. Wiener?
Beter een frivool-bombastische brief aan een dode schrijver dan een slecht humeur, nietwaar?
Kijk,
Arjan Peters maakt al school
Bijzondere reactie: je bent slecht gehumeurd als je een brief te aanstellerig vindt.
U hoeft zich er niet voor te schamen, hoor.
Ik hoop dat je debuut spitsvondiger is:)
Als u uw postadres aan de redactie doorgeeft, dan stuur ik het graag toe.
Maar we hadden het over uw humeur; is dat alweer een beetje opgeknapt?
Er zijn opklaringen. Maar heb nog weinig aandrang dooie schrijvers lastig te vallen.