Recensie: Herta Müller – Ademschommel
De kleur van heimwee
Herta Müller (Roemenië, 1953) schreef de prachtige roman Ademschommel naar aanleiding van de ervaringen in de Goelag van de in 1968 naar Duitsland gevluchte Duits-Roemeense dichter, vertaler en journalist Oskar Pastior. Tevens geeft ze met dit boek duiding aan een verzwegen familiegeschiedenis.
In de zomer van 1944 was het Rode Leger al diep in Roemenië doorgedrongen. Het land capituleerde en verklaarde de voormalige bondgenoot nazi-Duitsland verrassend de oorlog. Stalin, de tsaar van het eufemisme, eiste van de Roemeense regering de in Roemenië wonende Duitsers op voor de ‘wederopbouw’ van de tijdens de oorlog verwoeste Sovjet-Unie. Alle mannen en vrouwen in de leeftijd van zeventien tot vijfenveertig werden gedeporteerd naar Russische werkkampen om dwangarbeid te verrichten. Zo ook de moeder van Herta Müller. Omdat de deportatie aan het fascistische verleden herinnerde, werd er nadien over de kampjaren alleen met familie en zeer vertrouwde mensen gesproken. En dan alleen in bedekte termen. Müller zegt daarover in het nawoord: ‘De inhoud van de gesprekken begreep ik niet, maar de angst voelde ik wel.’
Misschien mede daardoor ingegeven maakt Müller in Ademschommel omtrekkende bewegingen. De ellende is bij monde van ‘de hongerengel’ altijd aanwezig, maar wordt door Müllers krachtige beelden als het ware ingepakt. Zij maakt op bewonderenswaardige wijze de materialen en de werktuigen waarmee de dwangarbeiders moeten werken tot hoofdpersonen in de roman. Dat maakt de beleving van de op de achtergrond meespelende wereldgeschiedenis alleen maar sterker.
Met cement moet je zuinig zijn. Bij een droge gescheurde cementzak loopt de helft eruit. Bij een vochtige gescheurde cementzak blijft de helft aan het papier plakken. Je kunt het niet veranderen, hoe zuiniger je met cement bent, des te meer geeft het cement zichzelf weg. Cement is bedrog, net zoals straatstof, nevel en rook – het vliegt in de lucht, kruipt over de grond, plakt aan je huid. Overal is het te zien en nergens te vast te pakken. (…) Cement en de hongerengel zijn medeplichtigen. (…) Het cement wordt steeds minder, het kan uit zichzelf verdwijnen. Ik ben toch ook van cement en ik word ook steeds minder. Waarom kan ik niet verdwijnen.
Alle soorten steenkool moeten worden verplaatst:
Er zijn veel schoppen. Maar de harteschop is me het dierbaarst. Alleen hem heb ik een naam gegeven. De harteschop heeft een blad, dat is zo groot als twee hoofden naast elkaar. Tegen de vijf kilo steenkool of het hele achterste van de hongerengel zou erin passen. Ik bewaar mijn evenwicht, de harteschop wordt een schommel in mijn hand, zoals de ademschommel in je borst.
Bij het werken met kalkslakken denkt de gedeporteerde tiener Leo aan de sneeuwtoppen van de Karpaten:
Hier en daar was hij wit verkleurd tot roze vlekken, vaak zo sterk dat het grijs werd aan de rand. Ik weet niet waarom tot grijs verouderd roze zo strelend en betoverend mooi is, niet meer mineraal maar droefvermoeid als mensen. Zou heimwee een kleur hebben. (…) Zo vrij was de koude slak, hij schonk je het zelfbedrog waarmee je in het leven kon terugsluipen.
In een ander kamp verder naar het oosten krijgt hij eens in de vier weken een liter verse melk om de schadelijke stoffen te compenseren. Hij hoopt dat de melk hem een hele maand beschermt.
Omdat ik de chemische substanties niet kon ontwijken, eraan overgeleverd was – ze tastten onze schoenen, kleren, handen en slijmvliezen aan – besloot ik de geuren van de fabriek in mijn voordeel te herinterpreteren. Ik praatte mijzelf geurwegen aan en wendde me aan voor elke route op het terrein een verleiding te bedenken: naftaline, schoensmeer, meubelwas, chrysanten, glycerinezeep, kamfer, sparrenhars, aluin, citroenbloesem. Het lukte mij om aangenaam verslaafd te raken, omdat ik de substanties niet wilde toestaan giftig over mij te beschikken. Aangenaam verslaafd betekent niet dat ik mij ermee verzoende. Aangenaam was dat er net zoals honger- en eetwoorden ook vluchtwoorden uit de chemische substanties waren.
Het is natuurlijk niet verwonderlijk bij een prozaschrijver die meer weg heeft van een dichter dat er troost en hoop geput kan worden uit de taal. Ook door de dwangarbeiders. Vlak voordat de zeventienjarige Leo in de veewagon wordt afgevoerd, zegt zijn grootmoeder: ‘Ik weet dat je thuiskomt.’ Deze zin werkt in de vijf jaren van de gevangenschap als een mantra.
Ik heb hem achteloos mee naar het kamp genomen. Ik had geen idee dat hij met me meeging. Maar zo’n zin is zelfstandig. Hij heeft in mij gewerkt, meer dan alle meegenomen boeken. Hij werd de tegenspeler van de hongerengel. Omdat ik ben teruggekomen, mag ik dat zeggen: Zo’n zin houdt je in leven.
De taal als overlever. In het kamp vertellen de vrouwen elkaar ellenlange kookrecepten. Alleen de woorden resten nog. Strijkijzer, perzik. Hoe zo’n vrucht eruitziet zijn ze al bijna vergeten.
In de laatste hoofdstukken, wanneer Leo is teruggekeerd uit gevangenschap, druipt het ongemak van de pagina’s. Het valt te hopen dat Müller hier een keer een aparte roman over schrijft.
Mijn terugkeer is een verminkt, voortdurend dankbaar geluk, een overlevingstol, die bij elk wissewasje begint te draaien.
Het werk van Müller trok in eerste instantie voornamelijk geïnteresseerden in Oost-Europa en fijnproevers van poëtisch taalgebruik. Maar Ademschommel is een roman die dermate in balans is dat deze ook een breed publiek moet kunnen bekoren. Ze heeft een passende stem gevonden en is daarbij compromisloos gebleven. De roman is ingetogen en laconiek en daardoor overtuigend. Het is de enige juiste wijze waarop je over dergelijke beladen onderwerpen kunt schrijven. Dit is een van die betoverende boeken die een verzwegen wereld weer tot leven wekken. Daar moet je niet te veel over theoretiseren. Om over de geschiedenis van het Roemenië van die tijd te leren, volstaat het om het magnum opus Nacht van Edgar Hilsenrath en Ademschommel van Herta Müller te lezen. In 2009 ontving Müller de Nobelprijs voor literatuur. Hopelijk vindt deze unieke stem daardoor in Nederland en Vlaanderen eindelijk het verdiende gehoor. Er zijn zeer zeker ook felicitaties op z’n plaats voor de sublieme vertaling van Ria van Hengel en de vasthoudendheid van de Nederlandse uitgever, die tezamen met Ademschommel reeds zeven titels van de auteur publiceerde.
Omdat je er maar moeilijk genoeg van kunt krijgen als toegift nog een paar oneliners:
De overreden prairiehonden waren gesuikerd door de nachtrijp.
Misschien werd die nacht niet ik maar de angst in mij plotseling volwassen.
Kun je zeggen, er bestaat een honger die ziek van de honger maakt.
Russisch is een verkouden taal.
De slapeloze nacht is een koffer van zwart leer.
Tegen de dood heb je geen eigen leven nodig, alleen een leven dat nog niet helemaal is afgelopen.
Tegen de plundering van het oud worden heeft nog niemand nieuw vlees uitgevonden.
Door een wrede speling van het lot is ook een zwakzinnige geïnterneerd. ‘Aan haar kunnen we goedmaken wat we elkaar aandoen. Zolang zij onder ons leeft, geldt voor ons dat we tot van alles, maar niet tot alles in staat zijn.’ En dat is nu precies waar het in dit boek om gaat. Ondanks alles verliezen de dwangarbeiders hun menselijkheid niet helemaal.
Guus Bauer
Herta Müller – Ademschommel. Vertaald door Ria van Hengel. De Geus, Breda. 310 blz. € 9,90.