Recensie: J. Ritzerfeld – Grensovergang Oestiloeg
Een heilzame wandeling over het slagveld
Een van de grootste slagvelden van de twintigste eeuw is het Pools-Russische grensgebied, in het bijzonder Galicië, de landstreek rond de stad Lwow. Voor de Eerste Wereldoorlog maakte het deel uit van Oostenrijk-Hongarije, later van Polen, en tegenwoordig is Galicië grotendeels Russisch; het riviertje de Boeg vormt de grens. In de buitenlandse literatuur is het gebied veelvuldig beschreven, onder anderen door Isaac Bashevis Singer en Jerzy Kosinski, maar in Nederland lees je er nauwelijks over. Een uitzondering op die regel is J. Ritzerfeld, pseudoniem van de vertaler Oscar Timmers, die zijn korte roman Grensovergang Oestiloeg in Galicië lokaliseerde. Ritzerfeld maakte eerder naam met De amazone (1977), De paardendief (1979) en De Poolse vlecht (1982).
Ritzerfelds nieuwste roman is het verslag van een wandeling over eerder betreden terrein, met alle herinneringen en reflecties die daarbij horen. De naamloze hoofdpersoon, van Italiaanse afkomst, is ’s ochtends uit Lwow vertrokken op weg naar het Pools-Russische grensplaatsje Oestiloeg aan de Boeg. Hij reist in gezelschap van een chauffeur en een vrouwelijke gids, Ida. Op een kilometer of acht voor het reisdoel komt’de auto tot stilstand: de hoofdpersoon en de gids besluiten verder te gaan lopen, terwijl de chauffeur in de auto op hun terugkeer wacht. De reden van de wandeling (door een moeilijk begaanbaar gebied, Ritzerfelds beschrijvingen deden me denken aan scènes uit de film Die Blechtrommel, naar de roman van Günter Grass) blijft in het midden; misschien is het omdat het hen beiden in de gelegenheid stelt een confrontatie met het eigen verleden aan te gaan.
Voor Ida is de streek het land van herkomst. Ze is een Russische van Poolse afkomst, in 1946 geboren. Haar ouders woonden in Chelm, op vijfenzeventig kilometer van de Poolse stad Lublin. De wandeling brengt haar de vlucht van haar ouders over de Boeg in gedachten, en gaandeweg zal Ida constateren dat ze nooit zo dicht bij haar ouderlijk huis is geweest, voor zover ze ooit een ouderlijk huis heeft gehad.
De hoofdpersoon, een jaar of vijftig oud, was wel in Chelm: hij overschreed de Boeg in tegengestelde richting, in de oorlog. Het is zijn motief om naar de grensovergang terug te keren. Bovendien had de componist Igor Strawinski tot 1914 in Oestiloeg een zomerverblijf — dat is een tweede motief.
De wandeling vindt plaats in 1971, Strawinski is net overleden. Wat de hoofdpersoon in Strawinski bewondert is diens objectivisme (‘maakwerk’): ‘Ik geloof vooral in het methodische van zijn creativiteit. De creativiteit zelf kan ik niet begrijpen, maar aan het methodische trek ik me op, een centimeter. Hij bezorgt me elke dag wel twee of drie gelukkige momenten.’ Objectivistisch, zo zou je ook Ritzerfelds proza kunnen noemen: Grensovergang Oestiloeg is geschreven in een uiterst compacte en geconcentreerde stijl, ogenschijnlijk koel en afstandelijk, maar vol verborgen emotie.
De grensovergang, die het reisdoel is, mag ook symbolisch worden opgevat, in die zin dat beide hoofdpersonen tijdens de wandeling hun persoonlijke en elkaars grenzen verkennen. Beiden proberen zich met het verleden te verzoenen en vooral de hoofdpersoon tracht in de zo verschillende ervaringen van Ida een nieuwe grond te vinden voor zijn bestaan. In hun langzame toenadering schuilt de ontwikkeling van Ritzerfelds roman.
Die hoofdpersoon is een waarnemer, enerzijds van zichzelf en zijn herinneringen, anderzijds van de jonge vrouw die naast hem loopt. De oorlog is geen ogenblik uit zijn gedachten. ‘Wie na dertig jaar een van zijn slagvelden bezoekt, verheugt zich, tegen de naar binnen gekeerde schande en bitterheid in, over het leven, zet vol venijnig genot het mes in zichzelf.’ En: ‘Ik kom mezelf als dode bezoeken. Hier had ik de doodstraf moeten krijgen, niet in de rechtszaal, maar op het veld, in de abrikozenboomgaard, in de zwarte modder, achter een hek.’
Het observeren van Ida betreft vooral haar gebaren en gelaatsuitdrukkingen. In het begin van de wandeling is ze afwerend, en de hoofdpersoon – vaag verliefd, al denk ik dat het beter is te zeggen dat hij alleen maar een blijk van tederheid verlangt — probeert haar tot tederheid te dwingen. Hij interpreteert ieder van haar reacties en handelt weloverwogen: ‘Nu heb ik haar stil, ik kan zelfs even mijn hand op haar dichtstbije schouder leggen, alsof ik steun zoek. En vooral niet beschermend op haar verste schouder.’ Al wandelend groeit tussen beiden de lotsverbondenheid — niet die van twee geliefden, eerder die van een broer en een zus. Persoonlijke grenzen worden overschreden.
Uiteindelijk worden Oestiloeg en de rivier bereikt. Waar het aanvaarden van het verleden, het verwerken van schaamte en schande en het proberen opnieuw gelukkig te zijn (altijd terugkerende thema’s in de literatuur) de inzet van de tocht waren, heeft de dag beiden vrede en een zicht op de waarheid gegeven. Dat de reis ten einde komt, en dat er in Oestiloeg niets meer aan Strawinski herinnert, doet er niet zoveel toe. Voor de door Ritzerfeld beschreven tocht geldt het woord van Kavafis, hoe anders dan de aanblik van een Grieks eiland de aanleiding ook is: ‘Ithaka gaf je de mooie reis. Was het er niet, dan was je nooit vertrokken. Verder heeft het je niets te bieden meer.’ Niet het doel maar de reis — dat is waar het om gaat.
Anton Brand
J. Ritzerfeld – Grensovergang Oestiloeg. Bezige Bij, Amsterdam, 98 blz.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 14 juli 1984.