Recensie: Roos van Rijswijk – Onheilig
Dood is dood
Ondanks dat de literatuur steeds meer een bijwagen begint te worden in boekenland, vliegen de debuten je om de oren. En daarbij valt de laatste jaren op dat het vooral de werken van vrouwen zijn, al dan niet van Vlaamse origine, die imponeren, die in elk geval grote beloften in zich dragen. Onheilig van Roos van Rijswijk (Amsterdam, 1985) is zo’n boek. Een roman, vormtechnisch, wat betreft het onderzoeken van mogelijkheidsfactoren, het gebruik van de taal, en met betrekking tot het laten zien van de emoties achter diezelfde taal, achter de scènes, achter de handelingen van de personages.
Als het zou bestaan, dan zou je Van Rijswijk een natuurtalent kunnen noemen, maar ‘de natuurlijke schrijver’ is een mythe. Welgemeende adviezen en (over)bekende adagio’s daargelaten, iedereen moet zijn of haar eigen schrijfweg zien te vinden. Alle clichés zijn waar, maar je moet ze zelf doorlopen. En dat heeft ook weer iets moois. Ik geef u op dit blaadje dat Van Rijswijk hard aan deze tekst heeft gewerkt. En de kracht is juist dat je het niet terugziet, in de zin van dat het boek overgeconstrueerd is, of dat er opzichtig aan de taal is gesleuteld. Geen mooischrijverij, maar een idioom dat streeft naar helderheid. Wanneer Van Rijswijk haar teksten iets minder compact kan brengen, dan moet zij in staat zijn om echte meesterwerken te produceren. Zij beheerst namelijk nu al de zogenaamde kleine twist. Een woord, een bijzin die een scène net een gekantelde lading geeft. De kracht van de eenvoud.
Dood is dood, zei ik laatst tegen je en je knipperde niet eens met je ogen.
Een zevenenvijftigjarige vrouw is dodelijk ziek. Haar therapeute Jacoba heeft haar de opdracht gegeven om een dagboek bij te houden. Er is een man, Leendert, die af en toe wat wiet komt brengen om haar lijden te verlichten. Een oudere zus, van de verwijtgeneratie, en haar zoon Miguel, de vrucht van een korte relatie met een zo goed als onbekende Mexicaan. Het is een wonder dat een dergelijke jonge schrijfster de naderende dood zó kan aanvoelen, dat het testament van de moeder zo waarachtig is. Dat heeft met eerlijkheid te maken, van personage én van schrijfster. De stervende vrouw neemt geen blad voor haar mond, voor zover ze dat gedurende haar leven ooit heeft gedaan. Haarscherp fileert ze haar eigen tekortkomingen en die van anderen. Geen tijd meer voor het omfloersen van gedachten en gevoelens. Eigenlijk heeft ze nooit van het kind gehouden. Haar man Alfons, overduidelijk niet de vader, deed aangifte van het kind. Geboortekaartjes werden er niet gestuurd. Op z’n achttiende vertrok hij uit huis.
Ik weet niet of mijn leven eindigde toen Miguel kwam, ik neig naar dat laatste. Het eindigde toen ik doorhad dat hij zou komen, toen het te laat was om hem tegen te houden. […] Ik ben gedoemd familiebanden te hebben die niet goed voor me zijn; zelfs als kind zoog die jongen het leven uit alles wat in zijn buurt kwam.
Nu, jaren later, heeft Miguel zijn baan eraan gegeven en heeft hij een huisje verbouwd in het Duitse kuuroord Nieheim (Nomen est omen, ‘geen thuis’, het bestaat echt, ligt niet ver van Paderborn in Noordrijn-Westfalen, vlak bij Hessen.) Twee jaar lang is er geen contact tussen moeder en zoon. Voor zover dat er in de voorgaande decennia wel is geweest. In elk geval vindt de zus van de stervende vrouw dat ze het aan hem moet vertellen. Maar hoe, Miguel heeft alleen het adres van het stadhuis van Nieheim opgegeven. Fijne vervreemding.
Hoe scherp zet Van Rijswijk haar personages neer. De zus komt binnen met de obligate bak soep ‘voor in de vriezer’. Even daarvoor had ze getelefoneerd.
Zus huilde, ik denk alleen om het idee, haar adem klonk zwaar in de telefoon.
Daar is weer zo’n kleine twist, in dit geval een behoorlijk cynische constatering van de stervende.
Ik had nooit gedacht dat ik je zou overleven, zei ze. Het is nog niet te laat, zei ik.
Voor haar ziekte is ze er te goed aan toe. (Een herkenbaar, wat vreemd verwijt. ‘Je kunt het aan jou niet zien.’ ‘Je leeft nog.’ Wat voor schuld willen mensen soms toch dat je op je laadt?) En dat terwijl ze wel van het goede leven hield. Waarschijnlijk heeft ze in de loop der jaren nogal eens wat voorgewend. (Ze beeldde zich als jong meisje in aan de vallende ziekte te lijden. In zekere zin komt dat als een soort ‘ziekte-lemma’ nu weer terug. ‘De angst voelt als vallen, ook weer als vallen.’) Uiteindelijk krijgt Miguel via via een brief van haar. Hij wil bewijs zien, attesten van dokters.
De briefachtige bespiegelingen van de moeder worden afgewisseld met stukken in hij-vorm die Miguel in Duitsland beschrijven. Miguel die daar zijn eigen huis heeft gebouwd op een berg en daar samen met twee aanlopers leeft: een jong katertje en Jorge, een Spanjaard of Mexicaan, een grote jongen met een geestelijke achterstand. De goegemeente beschouwt hen, kort door de bocht zoals een dergelijke gemeenschap kan zijn – als twee broers. Dezelfde gebronsde huid en donkere haren. Miguel heeft de behoefte om zich alleen terug te trekken, maar kan tegelijkertijd geen afstand nemen van de forse jongen. Jorge heeft driftbuien, maar kan wel goed hekjes timmeren, schilderen en kersen plukken. Ze vullen hun dagen met klusjes. Als Jorge maar af en toe de harde nummers van de band Unheilig kan draaien dat blijft de situatie beheersbaar.
Dan werkt Van Rijswijk bekwaam naar een apotheose toe, die, goed zo, eerder een teleurstelling is, voor de personages welteverstaan, beslist niet voor de lezer. Zoals in het echte leven er vaak geen ruimte is om iets mooier voor te doen. De moeder gaat met haar laatste krachten alleen ‘op vakantie’ naar Duitsland. Zoonlief gaat met zijn sidekick naar Amsterdam. Heel krachtig is ook aan Onheilig, dat Van Rijswijk nergens verzandt in (over)bekende beschrijvingen van lichamelijk verval. Je kunt medelijden hebben met je lichaam, bijna als een aparte entiteit. De vorm, de monoloog interieur, zorgt ervoor dat de schrijfster het meest intieme van haar protagonist ‘heel particulier’ aan de lezer kan presenteren. De stervende vrouw is (excuus, het drong zich op) in deze roman als personage echt tot leven gekomen.
Guus Bauer
Roos van Rijswijk – Onheilig. Querido, Amsterdam. 224 blz. € 18,99.
Mooie recensie weer. Van Rijswijk wordt wel consequent \’Van Rooswijk\’ genoemd, dat kan misschien nog even worden aangepast.
Eindredacteur heeft weer niet opgelet. (Ik dus)