Recensie: S.J. Naudé – Het vogelalfabet
De mens zonder anker
Je moet bewondering hebben voor iemand die alles opzij zet om aan zoiets gewaagds als een literair debuut te beginnen. Jaren was de in Zuid-Afrika opgegroeide S.J. Naudé (1970) werkzaam als advocaat in New York en Londen. Daar zette hij rigoureus een punt achter om een masterstudie in creatief schrijven te volgen aan de universiteit van Stellenbosch. Het leverde een indrukwekkend, in Zuid-Afrika met prijzen overladen debuut op. Het vogelalfabet is een verzameling van zeven verhalen. Ze zijn stuk voor stuk tussen de veertig en zestig pagina’s lang. Dit zijn novellen. Hier is een origineel schrijver aan het werk die meteen maar in potentie zeven romans presenteert, die thematisch nauw met elkaar verbonden zijn, maar evengoed als neven naast elkaar kunnen bestaan.
Het boek is door de auteur zelf met de nodige vrijheid van het Afrikaans in het Engels vertaald. De Nederlandse versie houdt enerzijds het Afrikaanse origineel aan, maar is op verzoek van Naudé zelf op enkele punten aangepast aan de Engelse vertaling. Dat hinken op twee benen past heel goed bij de ambivalente inhoud van de verhalen. De protagonisten zijn veelal expats, of mensen die net als Naudé zelf hun geboorteland Zuid-Afrika met een buitenlands filter hebben gevolgd. Ze repatriëren en denken antwoorden te vinden op hun levensvragen, maar de wereld die ze opnieuw betreden is veranderd, is hen onbekend.
De mens zonder anker, wiens identiteit gemakkelijk meeverhuist. De mens die zich gemakkelijk over de aardbol beweegt, maar eigenlijk verlangt naar een thuisgrond. Het kosmopolitische element in de verhalen is maar schijn. Ze dringen diep door in de Zuid-Afrikaanse bodem in de ziel, hebben soms haast visioenachtige kracht. Ze schuren ook, omdat duidelijk wordt dat echte terugkeer eigenlijk niet mogelijk is. Het steeds maar weer verlangen naar het verlorene, benadrukt alleen het verlies. Sterker nog: stapelt steeds meer verlies op de mens. Goed hierbij is dat de verhalen heel persoonlijk blijven, nergens door ‘geschiedenislessen’ worden ontsierd. Het Zuid-Afrika in de verhalen is een welhaast willekeurige plek geworden, zo goed als ontdaan van beladen historie. Er is maar eenmaal zijdelings sprake van het woord Apartheid. De emoties achter de woorden zijn echter doordesemd van de geschiedenis.
Veel van de protagonisten bewegen zich in de subculturen, er wordt veel drugs gebruikt. De mannelijke hoofdpersonen hebben vaak lastige homoseksuele relaties. Deze betrekkingen beschrijft Naudé heel subtiel, haast feeëriek. Het mysterie van de intermenselijke relaties. Het mythische van Zuid-Afrika dat juist door de kraakheldere taal alleen maar groter wordt.
Het openingsverhaal speelt eigenlijk als enige geheel in Zuid-Afrika. Een blanke vrouw die zelf aan kanker lijdt, veronachtzaamt haar ziekte om anderen te helpen, om voornamelijk de epidemie die HIV veroorzaakt, te willen beteugelen. Daartoe heeft ze een opleiding gevolgd, logerend in een pension met alleen maar kleurlingen, en een busje uitgerust als ambulance. Daar trekt ze de streek mee door. In de hoop dat ze het lijden van een aantal mensen kan verlichten. Maar ze wordt aan alle kanten tegengewerkt. Niet eens bewust, maar meer uit een ingesleten corruptie. De inrichting van het kantoor van de leidinggevende is belangrijker dan het verstrekken van HIV-remmers.
De vrouw begrijpt niets van de sociale codes van de mensen om haar heen, vervreemdt ook steeds meer van man en dochters, zet hun toekomst op het spel door een nieuwe hypotheek te nemen op hun huis en dan zelf maar de medicijnen te bekostigen. De hopeloze strijd van het individu tegen het eigenbelang van de rest van de groep. Zelfs haar man denkt erover om net als de buurman in de begrafenisbusiness te gaan. Een toevloed gegarandeerd. Een bizarre manier van integreren. De vrouw geeft niet op. Langzaam laat Naudé zien hoe ze eigenlijk de dorpsgek wordt, de witte heks die waar ze komt alleen de dood brengt. Ze zingt namelijk liedjes voor de stervenden, vergemakkelijkt hun heengaan. Meer kan ze soms niet doen. Via de persoonlijke uitputting, de geestelijke marteling van de vrouw, laat Naudé allereerst de pijnpunten zien van het huidige Zuid-Afrika. In de volgende zes verhalen volgt dan de dynamiek tussen mensen onderling en tussen mensen en hun geboorteland. De verhalen, novellen, korte romans, hoe je ze ook wil noemen, zijn dynamisch, zijn bovenal grenzeloos, grenzeloos menselijk ook.
Guus Bauer
S.J. Naudé – Het vogelalfabet. Vertaald door Martine Vosmaer en Karina van Santen. Podium, Amsterdam. 326 blz. € 22,50.