Recensie: Mohamed Choukri – Hongerjaren
Overleven van dag tot dag
Hongerjaren van de uit de Rif afkomstige schrijver Mohamed Choukri (1935–2003) is de moeder van alle streetwise romans. De hedendaagse autobio’s steken er over het algemeen schraal bij af. Het is namelijk echt, doordesemd, het verslag van een daadwerkelijke strijd op leven en dood. Bij de eerste publicatie in 1973 werd het vanwege de onverbloemde beschrijvingen van de ervaringen van een opgroeiende straatjongen met seks, drugs, drank en gauwdieverij op een zwarte lijst gezet. Het expliciete van het daadwerkelijke bestaan, waarvoor men de ogen wil sluiten, wat de goegemeente liever niet waar wil hebben. Hongerjaren is waarachtig tot op het afgekloven bot. Het ging uiteindelijk wereldwijd over de toonbank.
Vader, moeder, Mohamed en zijn jongere broertje zijn vanuit het Rifgebergte naar de stad getrokken. Alles en iedereen sterft af in de bergen. (Tussen 1920 en 1926 was daar tussen de Spanjaarden en Fransen enerzijds en de Riffijnen anderzijds een guerrillaoorlog uitgevochten. Met de inzet van de Europeanen van Duits mosterdgas.) In de stad zou eten in overvloed zijn. Een fikse tegenvaller. De mensen zijn misschien nog wel harder, de omstandigheden nog bitterder. De vader van Mohamed kift en zuipt en laat wanneer hij thuiskomt moeder en kinderen alle hoeken van de schamele hut zien. Hij is ook een slachtoffer van het bewind, van de bezetting. In dienst geweest in het Spaanse leger en daarna afgedankt, in de gevangenis terechtgekomen. Zonder gevolgen kan hij een ziekelijke zoon doodslaan. De buurt is bang voor zijn blinde woede, de autoriteiten kan het niets schelen. De gekoloniseerde mens is een tweederangs wezen, hun lot laat de overheersers koud. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog hebben ze op hun eigen continent genoeg te stellen.
Mohamed haat zijn vader grondig. Het stoort hem dat hij hem nog niet de baas is. Meestal is de amper tienjarige op straat te vinden. Bedelen, wat voos fruit jatten, of anders iets om te kunnen verkopen. Voor eten, maar ook voor drank, voor sigaretten, voor kif en voor madjoun, een soort kauwtabak in het kwadraat. Puur overleven, een leven van dag tot dag, dat door het toeval wordt geleid. Natuurlijk zijn er oudere jongens die weleens iets over het leven leren, maar het is over het algemeen ieder voor zich, het recht van de sterkste.
Mohamed is net als de anderen vogelvrij. Politieagenten zitten ze voortdurend met de knuppel achterna. Van enige scholing is geen sprake. Mohamed is zoals zo velen analfabeet. Maar op straat weet hij zijn mondje goed te roeren. Hij ontwikkelt al vroeg een fascinatie voor meisjes. Hij wordt zich mede door de ongenadige afstraffingen van zijn vader bewust van zijn lichamelijkheid. Het pezige lichaam kan ook genot ervaren. ‘Ik bevredig me met alles wat mag of niet mag. Als het slijmerige vocht eruit stroomt, is het alsof er aan de binnenkant een wond zit.’ Hij is verbaasd als een Spaanse man hem 50 peseta’s geeft voor orale seks. Desnoods kan hij met zijn lichaam dus ook geld verdienen.
Als hij groot is zal hij ook een vrouw in huis nemen, haar overdag uitschelden en slaan en het ’s nachts met liefkozingen goedmaken. De vader die, bij gebrek aan een ander, toch een vreemd soort voorbeeldfunctie heeft. Al zal Mohamed er zich later niet schuldig aan maken. Hij wordt een echte vrouwenliefhebber – een fervent bezoeker van bordelen ook – maar hij blijft een eenling. De jongen die verslaafd raakt aan het andere geslacht, die gefascineerd is door de redding dan wel vernietiging die vrouwen kunnen veroorzaken.
De basis voor dit solitaire leven, dat door menigeen als egocentrisme wordt afgedaan, is duidelijk gelegd in de in Hongerjaren beschreven jeugd. Het was onmogelijk om te veel rekening te houden met anderen. Dan ga je in een dergelijke wankele gemeenschap over de rand. Er is een zekere vorm van kameraadschappelijkheid, maar die heeft duidelijke, vooral financiële, grenzen. Ook binnen het gezin – als je die los-vaste samenlevingsvorm zo zou kunnen noemen – is het ieder voor zich. Al probeert de moeder met de verkoop van wat groente en fruit op de markt het geheel een basis te geven.
Zijn vader bezorgt hem een baantje in een volkscafé – strijkt uiteraard al het loon op – en introduceert hem zo, al dan niet bedoeld, in de wereld van de dronkenlappen en de hasjrokers. Choukri is erg overtuigend met betrekking tot de ontdekkingstocht van zijn junger ego. Niemand neemt hem bij de hand, vertelt hem over drank en drugs, over zijn seksualiteit, over de seksualiteit van meisjes en vrouwen. De verbazing over de maandstonden is ontroerend. Zijn eerste ervaringen met meisjes zijn romantisch. Ook later, wanneer het puur om bevrediging lijk te gaan, zijn ze niet helemaal van een romantische sluier ontdaan. Dat heeft voornamelijk van doen met de taal die Choukri hanteert. Die is zoals te verwachten heel direct. Maar is in al zijn ogenschijnlijke eenvoud toch heel poëtisch.
Hongerjaren bevat genoeg reflectie, maar deze is terloops en daardoor juist sterk, niet belerend. Dat kan ook niet anders, want er is geen tijd om eens rustig terug te kijken op de gebeurtenissen van een week, van een dag. De ongewisheid kondigt zich immers binnen niet al te lange tijd weer aan, ook al ‘heeft de nacht alle ellende ingeslikt’. De politiek speelt daardoor in dit verslag op de achtergrond een rol. Dat is de juiste manier. De grote geschiedenis maak je nu eenmaal in het dagelijkse leven niet echt bewust mee. Op 30 maart 1912 werd in Marokko het Franse protectoraat ingesteld. (Iets wat uiteindelijk tot 1956 zou voortduren.) Er zijn rellen in 1952. De jongens zien dat er tientallen demonstranten worden doodgeschoten. Toch zijn er naderhand maar zes begrafenissen. De enige overweging die ze bewust maken, is of ze mee zullen doen met de plunderingen.
Ze besluiten het niet te doen, maar komen bij een soort razzia toch tijdelijk in een cel terecht. Daar schrijft een van zijn smokkelmaten een strofe uit een gedicht op de muur. ‘Als op een dag het volk leven wil, dan kan het Lot niet weigeren, en zal de nacht zeker verdreven worden, en de boeien verbroken…’
Mohamed voelt dat het prachtig is en besluit ook lezen en schrijven te leren. Zodat hij zich nadien enigszins met zijn lot kan verzoenen. ‘Het graf van mijn broer zou langzaam verdwijnen, zoals al het kleine tussen de grote dingen verloren gaat.’ Hongerjaren is realistisch, nog steeds confronterend en precies klein genoeg gehouden voor de kwalificatie ‘groots’.
Guus Bauer
Mohamed Choukri – Hongerjaren. Vertaald door Lourina de Voogd. Jürgen Maas, Amsterdam. 224 blz. € 16,95.