Recensie: Sylvia Heimans – Josepha Mendels. Het eigenzinnige leven van een niet-nette dame
Een nieuw leven voor Josepha Mendels
Ze zag zichzelf graag als een ‘niet-nette dame’ die geen rekening wenste te houden met conventies. Het is dan ook maar de vraag of Josepha Mendels ingenomen zou zijn met de foto die is gekozen voor de cover van haar biografie, geschreven door Sylvia Heimans. Op die foto ziet de schrijfster er uit als een anonieme modepop, alles onnatuurlijk keurig in de krul en de plooi. Maar Mendels was ook altijd erg met haar uiterlijk bezig, dus wellicht zou ze het toch wel prettig vinden om zo gladgestreken in de boekhandel te liggen.
Josepha Mendels (1902-1995) heeft binnen de Nederlandse literatuur een onduidelijke positie. Met haar kort na de oorlog gepubliceerde romans Rolien en Ralien (1947), Je wist het toch… (1948) en Als wind en rook (1950) bouwde ze een goede reputatie op, haar werk werd zelfs vergeleken met de boeken van Gerard Kornelis van het Reve en Anna Blaman. Daarna verdween ze bijna helemaal uit beeld, tot haar ‘vrouwelijke stem’ in de jaren tachtig herontdekt werd. Ze ontving in 1986 de eerste Anna Bijns-prijs en werd overal gehuldigd en gefêteerd. Daarna verdween ze weer uit de aandacht. Haar leven alleen al is echter fascinerend genoeg om een biografie te rechtvaardigen.
Mendels werd geboren in Groningen in een Joods gezin. Volgens Josepha was haar vader (een leraar) uiterst teleurgesteld dat zijn derde kind ook weer een dochter was. Waren de twee oudste kinderen gezeglijk, Josepha kwam al spoedig in opstand tegen het ouderlijk gezag en de Joodse tradities. Als lastige puber werd ze zelfs een paar jaar in een pleeggezin in Deventer ondergebracht. Na haar middelbare school haalde ze een onderwijsakte, maar ze zou nooit voor de klas staan. Haar ouders hoopten op een keurig huwelijk, Josepha zelf wilde wel passie (en seks) maar geen vaste verbintenis. Ze begon haar carrière als kindermeisje en kreeg prompt een affaire met de vader van haar pupil. Daarna werkte ze jarenlang als leidster van het Zwaluwnest, een ontmoetingscentrum voor Joodse meisjes in Den Haag. Pas in 1936 maakte Mendels serieus werk van haar ambitie om schrijfster te worden en verhuisde naar Parijs. Daar begon ze aan een roman en om in haar levensonderhoud te voorzien werkte ze als journalist voor Nederlandse kranten. Als dit te weinig opleverde zocht ze naar losse baantjes en fungeerde bijvoorbeeld als gids bij de Wereldtentoonstelling.
Toen kwamen de nazi’s en veranderde alles. Mendels bleef in Frankrijk tot het werkelijk niet meer veilig voor haar was en vluchtte toen over de Pyreneeën naar Spanje en vervolgens naar Lissabon. Hier kreeg ze toestemming om naar Londen te vliegen, waar ze ging werken voor de Regeringsvoorlichtingsdienst. In april 1945 keerde ze terug naar Parijs. Terwijl Mendels zelf aan de nazi’s ontsnapt, wordt de rest van haar directe familie (haar moeder, haar twee zusters, haar zwager en twee neefjes) in Auschwitz vermoord. Meer dan in eerdere publicaties over de schrijfster laat Heimans zien hoe enorm sterk dit verlies de rest van het leven van Mendels heeft overschaduwd. Direct na de oorlog voelde zij zich zo eenzaam, dat ze besloot om te proberen zwanger te worden. Als vader voor haar kind vroeg ze de (getrouwde) man, met wie zij in Londen een heftige affaire had gehad. In 1948 (ze was zesenveertig) werd haar zoon Eric geboren. Hoewel ze later altijd goede sier maakte met haar onconventionele gedrag en trots was op haar bewust ongehuwde moederschap, groeide haar zoon de eerste twee jaar op in een ander gezin en bracht ze hem twee maal per week een bezoekje. Ook in latere jaren zorgden pleeggezinnen en kostscholen er voor, dat ze ongestoord kon blijven werken.
De drie romans die Mendels in korte tijd publiceerde brachten haar goede recensies, vriendschappen met andere literatoren, bezoeken aan het Boekenbal en (in 1950) de Vijverbergprijs. Een van die vrienden was Anna Blaman. De dames begonnen samen aan een roman, die helaas onvoltooid bleef. Zoals Blaman zou merken, en ook haar uitgevers, was Mendels bepaald niet makkelijk om mee samen te werken. Gaandeweg de jaren vijftig raakte haar literaire carrière mede hierdoor in het slop. In Parijs had ze sporadisch contact met de Nederlandse kunstenaars die daar waren neergestreken. Een uitzondering vormde Simon Vinkenoog, met wie zij in 1953 een verhouding kreeg. Heimans analyseert het gedrag van Mendels in deze periode als volgt:
Ze koos de mannen die ze wilde, of ze nu jong of oud waren, of ideologisch ver van haar verwijderd waren. Ze ging haar eigen genot achterna, maar hechtte zich niet dusdanig dat ze daar last van zou krijgen. De jaren vijftig waren zonder meer armoedig. Er was geen luxe, er was geen schoonheid, alleen maar doelmatigheid. Het genot dat een man haar bood was een welkome afleiding in haar dagelijkse, grijze bestaan.
Vinkenoog maakte na een half jaar een einde aan de relatie omdat hij Mendels te bemoeizuchtig vond.
In de jaren vijftig en zestig publiceerde Mendels af en toe nog wel literair werk, maar haar brood verdiende ze als journalist. Ze schreef over allerlei onderwerpen, onder meer over mode, waarvoor ze de shows van grote couturiers bezocht. Een collega herinnerde zich haar als ‘die kleine vrouw in het grijze mantelpak met dat joodse koppie die moest ploeteren voor haar geld.’ Rond 1970 probeerde Mendels het als actrice, maar omdat ze geen tekst kon onthouden bleef deze carrière beperkt tot enkele kleine successen.
Al sinds haar jonge jaren was Mendels bevriend met Berthe Edersheim, die de oorlog overleefde omdat ze met een niet-Joodse man getrouwd was. Midden jaren vijftig liep haar huwelijk stuk en in 1958 ging ze met Mendels samenwonen in Parijs. Zij vormden volgens Heimans een twee-eenheid. Ze citeert een ooggetuige: ‘Ze waren dol op elkaar. Het was een geweldig stel.’ Vaak werden ze voor lesbisch aangezien, ‘vooral door mensen die wat verder van hen afstonden. Dat kwam door Rolien en Ralien, maar ook door hun gezamenlijke optreden en het feit dat ze samenwoonden.’ Of het ook waar was, daarover spreekt Heimans zich niet uit. Mendels bleef tot op hoge leeftijd ‘onverwoestbaar, levendig, koket.’ Haar negentigste verjaardag werd nog groots gevierd, al was toen haar ‘geestelijke afwezigheid inmiddels wel duidelijk.’
Mendels werd in Nederland herontdekt dankzij het feminisme. Zij had zich nooit veel aangetrokken van de conventies, had haar eigen keuzes gemaakt en zich nooit laten koeioneren door mannen. Ze verklaarde dat ze nergens bij wilde horen, ‘niet bij de Joden, niet bij de feministen en niet bij de schrijvers.’ Jongere vrouwen bewonderden haar om deze eigenzinnigheid en zelfstandige opstelling. Mendels was altijd opzettelijk relaties aangegaan, verklaarde ze in interviews, met getrouwde mannen, dan wist je zeker dat er geen huwelijk zou volgen.
De biografie geeft een helder en overzichtelijk beeld van het leven van Josepha Mendels. Jammer is dat Heimans een nogal droge, formele schrijfstijl heeft, die Mendels niet echt dichtbij de lezer brengt. Ze verhult niet dat Mendels een moeilijke vrouw was, veeleisend en vaak onaardig tegen obers, winkeliers of au-pairs. Conflicten werden nooit uitgepraat. Ze was zonder twijfel egocentrisch, Heimans noemt haar complex. Zij heeft toegang tot alle papieren van Mendels gekregen en dan vraag je je toch af of ze echt niet wat dieper tot haar hoofdpersoon had kunnen doordringen. De citaten uit brieven zijn vaak van een grote oppervlakkigheid. Heimans benoemt het verdriet en de eenzaamheid van Mendels wel, maar het blijft allemaal nogal formeel, zonder warmte. Eén citaat grijpt je naar de keel, als een interviewer Mendels naar haar mening vraagt over Shoah van Claude Lanzmann. ‘Ik wil al die films niet zien. Ik zoek naar mijn moeder. De kuiste vrouw in de wereld die daar naakt in de gaskamer werd geplakt. Laten we daar maar niet over praten. Dat is het enige waarover ik huilen kan in mijn leven. Ik kan om niks huilen maar nog wel om de deportatie.’ Heimans schrijft dat Mendels een pantser om zich heen had gebouwd, maar juist door zo’n heftig citaat wordt duidelijk dat ook Heimans hier in de biografie niet doorheen heeft kunnen of willen komen. Pas in haar slotwoord komt ze met een korte, tamelijk onhandig geformuleerde analyse van de persoonlijkheid van Mendels. ‘De term bindingsangst is nog niet gevallen, maar Mendels’ gedrag heeft er de kenmerken van.’
Mendels wilde een groot schrijver worden. Heimans laat zich niet uit over de vraag of ze dit ook geworden is. Wie daar achter wil komen moet dus terug naar de romans. Het lijkt er echter op dat de originaliteit van Mendels niet in haar boeken maar in haar leven te vinden is.
Doeke Sijens
Sylvia Heimans – Josepha Mendels. Het eigenzinnige leven van een niet-nette dame. Cossee, Amsterdam. 320 blz. € 22,95.
(foto: Mendels bij Anna Bijns-prijs Roland Gerrits / Anefo, Mendels bij Vijverbergprijs fotograaf Onbekend / Anefo, (CC BY 4.0))