Recensie: Yusuf Atilgan – De lanterfanter
Op zondag gorden ze hun zondagse leven om, op woensdag het woensdagse!
De heer C. , de hoofdpersoon in de roman De lanterfanter van de Turkse schrijver Yusuf Atilgan (1921–1989), flaneert wat over de straten, drinkt eens een drankje, geeft een bedelaar een behoorlijke som geld, puur om de verbazing te kunnen aanschouwen, gaat met een vrouw op stap, ligt wat aan het strand, lummelt heel wat af op zoek naar ‘de grote liefde’. Dat is op zich allemaal niet veel, en tegelijk is het alles. De lanterfanter is de observator pur sang, is de schrijver die leeft van de prangende details. Geweldige boeken zoals deze roman, kun je wat thema en onderwerp betreft eigenlijk niet goed plaatsen. Dat is niet erg, dat is zelfs een pre. Ze handelen over niets anders dan over het leven zelf. Atilgan heeft een fijne meanderende stijl, zeer nauwgezet, precies passend bij de ogenschijnlijke lethargie van zijn hoofdpersoon.
Een man die zich in de jaren vijftig nadrukkelijk verzet tegen wat de maatschappij voorschrijft. Hij heeft daarvoor ook de middelen, zet met volle overgave een erfenis in. Helemaal los gaat hij toch niet, want hij vangt via een jurist – de verpersoonlijking van de geconformeerde – ook huurpenningen van panden waarin een gedeelte van het geld is gestoken. Zijn vader placht te zeggen dat werk troost brengt. Maar naar dergelijke troost is meneer C. niet op zoek. Hij gaat voor de intensiteit van de allesverzengende liefde, wil zich beslist niet weloverwogen en beheerst gedragen.
Tussendoor heeft hij wel wat relaties, maar de desinteresse straalt van hem af. Hij vindt geen voldoening in zijn omgang met mensen, is eigenlijk de eenzaamheid zelf, al weet hij dat met de air van zelfverzekerdheid zeer goed te verbloemen. Hij speelt de man die weet wat hij wil. Maar is hij ondertussen eigenlijk niet net zo radeloos als de rest? Hij poseert, ook letterlijk wanneer hij bij een schilderklasje binnenvalt. Uiteraard zwaait hij ook daar met geld en koopt een paar doeken, de opmerkingen negerend dat niet alles te koop is. Dat weet hij donders goed, maar hij schuift het bewust terzijde. Dat is zijn protest tegen de samenleving. Hij drijft de spot met de schilders, zegt: ‘Een kunstenaar kan blindvaren op zijn gevoel.’
De roman is opgedeeld in de vier seizoenen, beginnende met de winter, met de daaraan verbonden (non)activiteiten. Maar feitelijk staat deze vorm symbool voor een leven lang, voor de herhaling, voor de sleur, die meneer C, tracht te doorbreken, maar waar hij tegelijkertijd toch ook in meedraait.
Atilgan schrijft heel beeldend, is daarbij bijzonder recht door zee. Geen bloemrijke taal, maar heldere scènes. Uiterst effectief. Bedenk dat het boek stamt uit 1959. Meneer C. staat in een winkel en betaalt met een briefje van tien.
‘Houd het wisselgeld maar,’ zei hij. Da’s weer een pond knoflookworst voor in haar winkel. Hij keek haar niet aan toen hij het geld gaf, haar hand zag hij wel. Een levendige, sprekende hand.
De schrijver heeft een fijnzinnige humor, zwevend net onder het oppervlak van de tekst. In een zelfspotcredo bijvoorbeeld haalt hij de roman op zich, en De lanterfanter in het bijzonder, meesterlijk naar beneden. Meneer C. leest een roman waarin een man ’s morgens opstaat, zijn gezicht wast, in het park zit, wat eet, met zijn meisje wandelt, in de avond weer thuiskomt en gaat slapen. Wat een ramp! Het boek belandt in de prullenbak. Vervolgens gaat meneer C. zich wassen en scheren en met zijn meisje wandelen. Ondertussen heeft hij toch een baantje voor zichzelf bedacht: het verzamelen van straatnamen en daarop reflecteren. In zijn binnenzak heeft hij een notitieboekje. Uiteraard geeft hij na een dag of drie zijn ‘baantje’ eraan.
Een van de vrouwen met wie meneer C. omgaat, schrijft over haar ervaringen met hem feeërieke brieven aan een vriendin. Mooie poëtische tegenhangers van de ‘lusteloze’ ervaringen. Af en toe spreekt de schrijver de lezer aan, maar het is dermate binnen de perken gehouden dat het niet stoort.
Via de mond, via het gedachtegoed van de lanterfanter laat Atilgan fijne vliegers op. ‘Ik begrijp wel waarom vrouwen trouwen: om alleen te kunnen zijn.’ Meneer C. is een schrijver, iemand die voor de buitenwereld maar een beetje loopt te lummelen, maar die in de avonduren vaak aan zijn bureau zit om zijn hersenspinsels kwijt te raken, om zich van het negatieve te verlossen, die in elk geval een poging doet om naar zijn eigen verlangens te leven. De verbeelding van meneer C. wordt mooi geïllustreerd door een scène waarbij hij een leven fantaseert voor een passerende jongen met dikke billen. Die kan absoluut niet lanterfanten, lanterfanten is het moeilijkste werk wat er is. Hij zal wel een zittend beroep krijgen, boekhouder of bankdirecteur. Maar misschien kan de jongen niet leren? Hij laat hem net na de middelbare school dood gaan, in een oorlog.
Mensen zijn eigenlijk allemaal gelijk. Het verschil zit in de details. De roman bevat vele waarheden. Atilgan weet ze helder te formuleren.
Het gaat niet om eten in het algemeen maar om het soort eten dat gegeten wordt; niet om kleren maar om het soort kleren; het soort schoenen. Zelfs de namen van de dagen… Voor iedere dag hebben ze een andere manier van doen. Op zondag gorden ze hun zondagse leven om, op woensdag het woensdagse! Altijd maar details! Net als de hoeveelheid geld.
De lanterfanter is een geweldige lummel, een man naar mijn hart.
Guus Bauer
Yusuf Atilgan – De lanterfanter. Vertaald door Hanneke van der Heijden. Jurgen Maas, Amsterdam, 276 blz. € 19,95.
Eerder schreef Johannes van der Sluis dit over De lanterfanter.