Column: Coen Peppelenbos – Afwijzing
Afwijzing
Op de kleine uitgeverij waar ik werk hebben we geen slush pile. Een slush pile is een almaar groeiende stapel ongevraagde manuscripten, waarvan de dienstdoende redacteur de terugkerende nachtmerrie krijgt dat hij er levend onder begraven zal worden. De kans dat er ooit uit die stapel een goed boek zal verschijnen is vrijwel nihil. In de zestien jaar dat ik voor de uitgeverij werk hebben we ooit één schrijver uit de binnengekomen post gevist, maar dat was meteen een erg goede: de dichter Jan Glas. Bij ons komen per week gemiddeld twee manuscripten binnen, na de vakanties iets meer, en het is mijn taak om die – op vrijdagmiddag nadat ik enkele bladzijden gelezen heb – af te wijzen.
Vroeger deed ik mijn best. Ik probeerde argumenten te geven waarom we iets niet uitgaven. ‘We hebben al een boek over een burn-out uitgegeven en ik snap dat u met uw burn-out denkt bij onze uitgeverij te passen, maar toch zouden we liever een andere geschiedenis geboekstaafd zien.’ Of uit te leggen waarom een bundel in mijn ogen minder goed is. ‘Dat het eerste gedicht “Verlangen” als titel draagt is nog tot daaraantoe, maar dat de hele bundel gecentreerd is en dat u voor de letter comic sans heeft gekozen is een inbreuk op ons gevoel voor esthetiek.’ Of: ‘Ik zou uw baan als garagehouder voorlopig nog maar niet opzeggen.’
Die licht ironische vrijdagmiddagformuleringen komen niet altijd even goed aan. Zo schreef iemand mij terug: ‘Hou uw mening voor u, of spreek u daadwerkelijk uit, licht toe, zodat de onervaren auteur uit uw wijsheid profijt kan halen. Iemand slechts neersabelen zoals u doet is laf, en komt over als frustratie over eigen middelmatigheid.’ Een leermomentje, zoals ze dat in het onderwijs zeggen. Een afwijzing kun je het best hard en direct verwoorden. Ironie wordt niet als een verzachtende stijlfiguur gezien, maar juist als een manier om iemand extra te kwetsen. Door schade en schande wijs geworden, beperk ik me tegenwoordig tot de standaardformulering: ‘Dank voor het inzenden van uw manuscript. Helaas past uw boek niet binnen ons fonds.’ De beste manier om de slush pile te reduceren.
Coen Peppelenbos
Deze column stond eerder in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 17 september 2016.
(foto via Cory Doctorow, Flickr, CC BY-SA 2.0)
Jan Glas is toch gewoon een vriend van je?
Nu wel, godzijdank, toen niet.
Ook niet als kennis uit het literaire circuit? Ik ken overigens niet zoveel mensen die Jan Glas een geweldig dichter vinden. Is dat geen fotograaf?
A: Nee, want Jan Glas trad toen nog niet op in het literaire circuit. B Je kent de verkeerde mensen.
Met hoeveel gedichten staat ie in de Dikke Pfeijffer?
Oh Martinus, nu begrijp ik je pas. Je vindt dat je niet op je eigen oordeel af moet gaan, maar op het oordeel van een ander. Had dat dan meteen gezegd. Vraag de organisaties van de Nacht van de Poëzie en Poetry International maar na of ze Jan Glas een goede dichter vinden. Wat betreft de Dikke Pfeijffer: wait and see.
(Oh ja, en houd Awater in de gaten de komende tijd)
Beste Coen,
Ik denk dat ik inderdaad de verkeerde mensen ken. Wat een wonderbaarlijk verhaal, 30 jaar afwijzingen schrijven en dan – en hieraan herkent men de ware poezieconnaisseur – pats bam dat ene manuscriptje eruit weten pikken van uw toekomstige vriend die zowel poetry international als nacht van de poeziewaardig was. Ik neem mijn hoed af en wacht met grote spanning op de Dikke Pfeijffer.
Nou, je geeft me te veel eer. Ik weet dat je altijd graag mensen complimenteert, maar ik schrijf slechts 16 jaar afwijzingen, want de uitgeverij is opgericht in 2000. En de eerste bundel van Jan Glas stamt uit 2004, dus toen was ik slechts dik drie jaar bezig met afwijzingen schrijven. Maar toch bedankt.