Recensie: Jenny Erpenbeck – Gaan, ging, gegaan
De weldoener
Het mag geen verrassing heten dat de recente stroom vluchtelingen in Europa zijn weerslag vindt in de kunsten. Naast films en theaterstukken is ook de literatuur een dankbaar medium voor intellectuelen om zich te mengen in het straatrumoer. In tegenstelling tot de berichten in de journalistieke media, die de situatie veelal vanuit een politiek oogpunt beschouwen, hebben kunstenaars de neiging om een dergelijk drama vanuit een menselijk perspectief te beschrijven. Er zijn barbaarse verhalen over boottochten op de Middellandse Zee, tergende omstandigheden in vluchtelingenkampen, problematische leefsituaties en conflicten als gevolg van cultuurverschillen door heel Europa. Zo ook in deze roman.
Het hoofdpersonage in Gaan, ging, gegaan is echter allesbehalve een vluchteling. Richard is een hoogleraar Grieks die zijn leven aan de klassieken heeft gewijd. Zijn vrouw is overleden, zijn minnares een herinnering, wat rest is zijn woning aan het meer. Voor een noeste werker en onrustige geest als hij blijkt het zojuist begonnen leven als pensionaat niet eenvoudig. Hij bezoekt de supermarkt (‘die vroeger ‘kruidenier’ heette’), leest, maait het gras en ziet zo nu en dan wat buren of vrienden. Het spreekt haast vanzelf dat Richard overmand wordt door verveling en zonder het zich te realiseren in een isolement terechtkomt.
Dat laatste heeft hij gemeen met een groep Afrikanen die sinds kort op de Oranienplatz in Berlijn bivakkeert en daar na aanhoudende protesten wordt verwijderd. Ontdaan door deze gebeurtenis, die hem herinnert aan de harde hand van het DDR-regime, verdiept Richard zich als een ware onderzoeker in de geschiedenis en actualiteit van de recente stroom vluchtelingen. De asielzoekers vinden in die periode een tijdelijk onderkomen in een oud bejaardentehuis bij Richard in de buurt. Uit nieuwsgierigheid besluit hij er een kijkje te nemen, iets wat niet gebruikelijk blijkt. Aldaar willen de mannen graag hun verhaal doen, en Richard luistert.
Al snel ontdekt hij dat elke man met wie hij spreekt een – hoe clichématig ook – een eigen verhaal heeft, vol dromen en trauma’s. Hij ervaart direct een enorme verwantschap met de hulpeloze lieden, die hij in z’n gedachten koppelt aan figuren uit de klassieke verhalen. Als welgestelde heer en vaderfiguur voor de jonge mannen voelt Richard de humanitaire en maatschappelijke plicht zijn medemensen uit deze erbarmelijke situatie te helpen. De vraag is echter: hoe doe je dat?
Zijn eerste neiging is het probleem bij de wortel aanpakken: de vluchtelingen willen immers het liefst terug naar huis. Naarmate hij zich echter in hun veelzijdige problematiek verdiept, blijken de situaties complexer dan gedacht:
Het todolijstje van Karon:
– Corruptie, nepotisme en kinderarbeid in Ghana afschaffen.
En bij Rashid zou staan:
– Christenen en moslims in Nigeria met elkaar verzoenen.
Richard komt tot de pijnlijke conclusie dat hij de problemen van de vluchtelingen niet kan verhelpen. Dat weerhoudt hem er echter niet van hen op te blijven zoeken en met kleine gebaren hun leed te verzachten. Zo neemt hij een jongen die graag pianist wil worden mee naar zijn huis om daar af en toe wat op de vleugel te spelen; al blijkt deze dit nog nooit gedaan te hebben. Anderen laat hij tegen betaling zijn tuin in orde maken. De Afrikanen zijn hem buitengewoon erkentelijk voor zijn hulp en proberen constant iets terug te doen, zoals voor hem te koken. Vrijwel alle vluchtelingen willen graag werken en een nuttige bijdrage leveren aan de maatschappij die hen noodgedwongen opvangt, maar de Europese regelgeving maakt dit onmogelijk. Richard bezorgt de mannen een gevoel van positieve eigenwaarde, hetgeen ze volledig kwijtgeraakt zijn.
De manier waarop Erpenbeck over het leven van vluchtelingen schrijft, zowel het drama in hun thuisland als de uitzichtloze situaties waar ze vervolgens in belanden, is erg overtuigend. Haar stijl sluit daarbij aan: heldere en korte zinnen, die de situaties beschrijven zoals ze zijn. In deze roman komen geen politici, wetenschappers of hulpverleners aan het woord, maar de mensen die alle ellende aan den lijve ondervinden. Het zijn hun wanhopige verhalen die op krachtige wijze verteld worden, in plaats van de oeverloze discussies over ingewikkelde statuten of opiniestukken vol doordachte argumenten die over de status van asielzoekers beslissen. Erpenbeck laat zien dat het hier om mensen gaat, zoals literatuur eigenlijk altijd over mensen gaat, en daarmee levert ze een waardevolle bijdrage aan het verhitte debat.
Het spaarzame contact tussen de asielzoekers en Duitse burgers leidt vaak tot ontroerende taferelen:
Op een keer, zegt Tristan, heb ik in de metro een Duitse vrouw leren kennen. We spraken af, gingen wandelen, praatten met elkaar. (…) Bij de derde keer vroeg ze of ik niet met haar naar bed wilde. Ik zei: Nu nog niet, later misschien. My mind was not there. Bij de volgende afspraak is ze niet meer gekomen. It’s not easy, zegt Tristan. Not easy.
Mooi is ook het verhaal van de verpleger Ali, die bij de moeder van een vriendin van Richard intrekt om haar te verzorgen. Aanvankelijk is de oude vrouw bang voor hem, maar al snel ontstaat er een hechte band. Het zijn dergelijke anekdotes die de roman zeer menselijk maken.
Waar de instanties en overheid falen, nemen burgers het initiatief om daadwerkelijk hulp te bieden. Richard is in dit kader het ultieme voorbeeld van een weldoener: door gesprekken te voeren, taalles te geven (de vervoeging van Duitse werkwoorden: ‘Gaan, ging, gegaan…’) of zijn Afrikaanse vrienden met raad en daad bij te staan waar het juridische zaken betreft, levert hij met relatief kleine gebaren een grote bijdrage aan de verbetering van hun leven. De roman van Erpenbeck leest niet als activisme, noch als een weerwoord tegen xenofobie, maar ze legt wel de vinger op de zere plek, hetgeen behoorlijk confronterend is.
Willem Goedhart
Jenny Erpenbeck – Gaan, ging, gegaan. Vertaald door Elly Schippers. Van Gennep, Amsterdam. 2016. 320 blz. € 19,99.