Recensie: Jente Posthuma – Mensen zonder uitstraling
Geen gefilosofeer en gepsychologiseer
De debuutroman Mensen zonder uitstraling van Jente Posthuma is in een vlekkerige donkerblauwe letter gedrukt. Je gaat er, indachtig het kleurenschema, een beetje oranje van zien. Nu ja, het valt wel op, maar het maakt het lezen wat ongemakkelijk, irritant zelfs. Lag dat soms een beetje in de bedoeling? Gewoon blijven volhouden dat het een extra dimensie geeft aan de tekst, dat het past bij de lichte melancholie. De lezer nog een beetje extra kietelen.
Verhaaltechnisch heeft Posthuma het allemaal wel door. En nog belangrijker: ze weet het laconiek te houden, is al goed bekend met de twist die een scène eventjes op losse schroeven zet. Kortom, ze levert fijn pretentieloos proza af met een dwingende onderlaag. Posthuma heeft verhalen gepubliceerd in verschillende gerenommeerde literaire bladen. Haar hoofdstukken in deze roman hebben een eigen titel – niets op tegen, kan heel goed werken, ze zijn ook sterk – maar het lijkt hier een beetje een overblijfsel van de, overigens razend moeilijke, verhalenschrijfmethodiek. Posthuma vliegt ook in de hoofdstukken in de tijd heen en weer.
Je bent geneigd om het geheel wat rommelig te vinden, maar toch weet Posthuma een goed totaalbeeld te schetsen. Van het leven van een meisje van dertien tot aan haar moederschap laat in haar dertiger jaren. Na de vroege dood van haar moeder blijft ze alleen achter met haar vader. Een psychiater die zichzelf en zijn dochter eigenlijk niet helpen kan. Haar moeder was letterlijk en figuurlijk een toneelspeelster. Van het type rug van de hand tegen het getormenteerde voorhoofd. ‘Laat jezelf zien!’ raadt ze haar dochter met weidse armgebaren aan.
Laten we het geheel bij tijd en wijle iets te associatief noemen. Een verhalenvertelster die zich ontwikkelt tot romanschrijfster. Mensen zonder uitstraling heeft iets van een transitie. Maar dan wel een goed geslaagde tussenstap. De dood van de moeder is de prangende gebeurtenis die het boek bij elkaar houdt en eigenlijk ook de vrijwel niet veranderende toon. Zowel het meisje van dertien als de vrouw van achterin de dertig spreken met eenzelfde gelatenheid. (Veinzen daarbij zelfstandigheid.) Dat zou als een minpunt kunnen gelden, maar moet een personage in een roman eigenlijk altijd ook op het gebied van de stem een ‘ontwikkeling’ doormaken? Het ontbreken van gefilosofeer en gepsychologiseer – terwijl de vader van de hoofdpersoon psychiater is – is juist een verademing. Posthuma houdt het allemaal lekker licht. Ogenschijnlijk dan. De observaties komen daardoor sterker door.
In de eerste pagina’s denk je nog dat ze behoorlijk op effect speelt. De dertienjarige duikt onder in het zwembad terwijl de vader lusteloos pannenkoeken direct uit de magnetron eet. Ze probeert zo lang mogelijk onder water te blijven. Ze hoort alleen de pomp. ‘Die maakte een borrelend geluid, maar anders dan het geluid dat uit mijn moeder kwam vlak voor ze stierf. Dat was meer een soort reutelen.’ Maar de toon blijft gedurende het hele boek synchroon aan de gemoedstoestand, lekker droogjes met zo af en toe – goed getimed – zinnenprikkelende fijne humor. Een dik opgemaakte vrouw met een decolleté in een pokerzaal. ‘Ze zou wat van haar make-up in moeten slikken, dacht ik, zodat ze vanbinnen ook mooi wordt.’
Posthuma maakt goed gebruik van halve zinnen. Zaken die gevoeglijk bij de lezer bekend zijn en dus in gedachten automatisch worden aangevuld. Haar herhalingen – de vader raadt zowel zijn patiënten als ook zijn dochter aan om ‘bezigheden schematisch in afgepaste tijdsblokken in te delen’ om zodoende meer controle over het leven te krijgen – zijn functioneel, steeds ietsjepietsje verschoven, waar je nog weleens schrijvers treft die een vondst verprutsen door die een paar keer onder de neus te duwen.
En dan komt er min of meer onverwacht toch een kind, een zoontje. De vader – psychiater of niet – excelleert op dat moment in kneuterigheid. Avondjes met filmpjes van vroeger. Valse nostalgie. De ophemeling van een dode. Waar Posthuma eerder de lezer aangaande de dood van haar moeder even op het verkeerde been zet – moeders roept allen maar uit dat ze doodgaat in verband met de plankenkoorts voor een optreden c.q. moeders denkt dat ze dood gaat omdat ze iets te veel hasjcake heeft gegeten – besluit ze haar roman met een sterke, roerende scène in retrospectief: het daadwerkelijke heengaan.
‘Zeg maar iets,’ zei mijn vader. ‘Misschien hoort ze je nog.’ ‘Hoi,’ zei ik. Ik schoot in de lach en daar moest ik om huilen.
Guus Bauer
Jente Posthuma – Mensen zonder uitstraling. Atlas Contact, Amsterdam. 174 blz. € 19,99.
Eerder besprak ook Coen Peppelenbos het boek van Posthuma op Tzum.