Recensie: Roger Martin du Gard – De verdrinking
Een met meel bestoven bakkersknecht
Het winnen van de Nobelprijs voor de Literatuur kan vreemde gevolgen hebben. Het grote publiek denkt vaak dat de teksten zeer literair zijn, uiterst moeilijk. De prijs zorgt er vreemd genoeg soms voor dat je in de vergetelheid raakt. Roger Martin du Gard (1881 – 1958) won in 1937 de meest prestigieuze literaire prijs. Die werd toen nog verleend voor een titel in plaats van voor een oeuvre. De cyclische roman De Thibaults – waar Du Gard met korte onderbrekingen twintig jaar aan werkte – heeft in de hausse van de herontdekkingen ook de laatste tijd in Nederlandse vertaling weer een groter publiek weten te vinden.
De novelle – eerder een kleine roman – De verdrinking is een mooie toegangspoort tot het werk van Du Gard. Iemand die lof verdient omdat hij zich totaal buiten het literaire circus hield. Hij voelde zich niet capabel om in jury’s te gaan zitten, of er uitgesproken meningen op na te houden. Het koste hem al veel moeite om zijn personages een standpunt in te laten nemen, voelde zich veroordeeld tot dialogen. De verdrinking is eigenlijk een integraal onderdeel van de roman Luitenant-kolonel de Maumort, een caleidoscopische vertelling, het testament van de generatie van het interbellum. Een fictieve biografie van een adellijke kolonel die terugblikt op zijn leven terwijl het kasteel waarin hij zich bevindt belegerd wordt door Duitse troepen.
De verdrinking is een door de kolonel in zijn kasteel ‘gevonden’ dagboek. De hoofdpersoon Xavier de Balcourt, een letterenstudent die ernstig leed onder zijn homoseksualiteit, was ooit aangetrokken om de jongeling De Maumort thuis te onderwijzen. Du Gard legde met deze ‘biografische gegevens’ een sterke basis voor het uiteindelijke verhaal. Het is gebaseerd op zijn eigen verwerking van de zelfdoding van de schrijver Fernand Gabilanez in 1942, die Du Gard schokte omdat de daad in nevelen was gehuld. Het schrijfdoel van Du Gard: de verbeelding en werkelijkheid in elkaar laten overvloeien.
De dagboekvorm waarin De verdrinking is gegoten, versterkt het waarachtige karakter van de vertelling van De Balcourt. Als dienstplichtig sergeant wordt hij in juli 1888 ondergebracht in een Frans plaatsje. Hij kon een geriefelijke kamer betrekken in een pastorie, maar besloot toch zelf een krakkemikkig zolderkamertje te huren bij een norse bakker, diens zuster en neef. Een doorgangsvertrek, eerder een alkoof bij een zoldertrap. Reden daarvoor is de aanwezigheid van een zeventienjarige met meel bestoven bakkersknecht. Een weesjongen, verder nog onbezoedeld. Du Gard beschrijft met een sereniteit, met een omfloerste eerlijkheid de gevoelens van de sergeant.
Zijn innerlijke strijd is moordend. De buitenwereld mag uiteraard – al zeker in die tijd, we leven in 1888 – niets van zijn geaardheid weten en ondertussen wordt hij verteerd door de onschuld van de jongeling. ‘Hij heeft geen idee van de aantrekkingskracht die hij uitoefent … Hoe kan het dat mijn indringende blik hem niet hindert, zelfs als hij het niet goed begrijpt…? Niets ontmoedigt meer dan zoveel naïviteit, zoveel vertrouwen…’ Maar is de jongen wel zo naïef? Een ongekend goed verwoord spel van aantrekken en afstoten. Waar is de sergeant eigenlijk op uit. Hij weet van de ramp, van de ongekende oneer die hem ten deel kan vallen, maar hij kan eenvoudigweg niet anders. Het dilemma, de brandstof van de schrijver, wordt door Du Gard meesterlijk naar een hoogtepunt gebracht.
Wat een rake schetsen van de ‘boertige’ personen die rond de jongen als het ware de wacht houden. De jonge neef van de bakker die ergens wel aanvoelt wat er speelt, maar er toch niet precies de vinger op kan leggen. Nurksheid alom, terwijl een glimp, een guitige lach, een schouder die door een kapot hemd heen steekt al zorgt voor een gelukzalige gevoel.
Du Gard plaatst dit dagboek in deel twee in een extra perspectief door het De Balcourt een paar maanden later, op 11 september, weer te laten opduiken uit een la. Vreest niet, het is allemaal heel natuurlijk, ook wat constructie betreft is het glashelder. In deel twee voltooit de afgezwaaide sergeant zijn ontboezeming, maakt ook duidelijk dat het bijhouden van een dergelijk schriftje al een groot risico behelst. Wat als de wantrouwige bakkersneef het had gevonden, of zelfs een van zijn medesoldaten? De volledige strekking van de gebeurtenissen wordt in dit deel langzaam uit de doeken gedaan. De kwelling is geïntensiveerd, de climax zorgt voor een schuldgevoel en tegelijkertijd voor pragmatische stappen. Het egoïsme van de zelfbescherming. De adellijke persoon De Balcourt die flink op de huid wordt gezeten door de bakkersknecht, die het niet nalaat om flink veel verdenkingen op de schouders van De Balcourt te laden, die bij de politie een web rond hem weeft.
Maar De Balcourt is natuurlijk zeer bedreven in het zwijgen, in het verbergen van de ware gevoelens. Hij krijgt het voordeel van de twijfel. Maar gunt hij dit zichzelf ook? Zal juist het zwijgen hem niet te veel worden? De verdrinking is een zeer indringende vertelling over de moordende innerlijke strijd van een mens die veroordeeld is tot een façade. (Zijn we dat niet allen in meer of mindere mate?) De Balcourt is degene die uiteindelijk in zijn eigen zwijgen verdrinkt. Een, zeker voor de tijd waarin het geschreven is, uiterst moedig werk.
Guus Bauer
Roger Martin du Gard – De verdrinking. Vertaald door Anneke Alderlieste. Meulenhoff, Amsterdam. 120 blz. € 12,50.
(Zie ook dit essay van Johannes van der Sluis over Luitenant-kolonel de Maumort.)