Proza: Brief aan Herman Melville
Siena, 23 oktober 2016
Beste Herman Melville,
Hoera, uw lange verhaal, of novelle, Bartleby is opnieuw uitgegeven door Athenaeum-Polak & Van Gennep. Ik las er een tijdje terug over in een essaybundel van Gilles Deleuze over literatuur. Een zeer opmerkelijke, om niet te zeggen psychotische essaybundel, en als essays opmerkelijk zijn, dan moet het object doorgaans ook wel opmerkelijk zijn. Mijn interesse was gewekt: ik houd van het opmerkelijke.
Ooit was ik eens begonnen in uw Moby Dick, maar dat boek heb ik nooit uitgelezen. Ik houd van walvissen, opmerkelijke dieren, en in groep 8 van de basisschool heb ik de hoofdrol gespeeld in een musical over Jona. We hebben zelfs een tournee gemaakt, hoewel dat een groot woord is. Een kleine tournee, een uitstapje, Alblasserdam als ik me niet vergis.
Waarom heb ik ermee heb ingestemd om de hoofdrol te spelen, vraag ik me af, nu zou ik er de voorkeur aan geven om het niet te doen, zoals Bartleby, over wie zo dadelijk meer. Volgens mij was ik de lieveling van de meester, wat verplichtingen met zich meebrengt. Feitelijk stond mijn hele jeugd in het teken van de verplichting; je vroeg je niet af waarom je het deed, je deed het. Misschien is dat wel kenmerkend voor ieders jeugd en ook een efficiënte levensstrategie; als je begint te vragen naar het waarom, dan begint de ellende, want het paradijs is verloren als men onderscheid begint te maken tussen goed en kwaad, de bewustwording. Toch ontkomen we er niet aan en is het zelfs misschien een plicht om vragen te stellen en daarover mogelijk te wanhopen; de weg naar de verlossing loopt enkel via de poort van bewustwording en de vertwijfeling.
Terug naar Moby Dick. Als ik aan dat boek denk, dan denk ik aan de middelbare school, waar het zoals bekend voor de meeste scholieren niet zozeer om de inhoud van het boek gaat als wel de lengte; dat je het einde van het boek haalt. Met een groepje klasgenoten, onder wie Rutger, hij was blijven zitten, zaten we een paar dagen voor het mondeling Engels in de schoolbibliotheek, waar we altijd mochten werken – in theorie, in de praktijk deden we uiteraard weinig tot niets – en hij vertelde dat hij Moby Dick op zijn lijst had gezet en er pas later was achtergekomen dat het zo dik was, hij klaagde steen en been. Wat hij tijdens zijn lamentatie niet doorhad was, was dat de leraar Engels inmiddels was binnengekomen. Iemand anders aan onze tafel probeerde hem te waarschuwen, maar Rutger was in de greep van de wanhoop. De leraar hoorde het aan en vroeg droogjes of hij het wel ging lezen.
Kortom, Moby Dick is door omstandigheden een persoonlijke metafoor geworden voor de verplichting en hoewel ik geen puber meer ben, heb ik het misschien daarom nooit uit kunnen lezen. Ironisch genoeg gaat Bartleby nu juist over de verplichting, de verplichting die werk heet, een activiteit waarbij men zich inderdaad moet afvragen waarom men het doet, anders verander je in een levende dode.
De klerk Bartleby wordt aangenomen op een griffierskantoor in Wall Street en na in eerste instantie bergen werk te verzetten – ‘hij schreef maar door, in doodse stilte, bleek en automatisch’ – verzet hij vervolgens zichzelf. Niet op obstinate wijze, zoals de puber, maar uiterst beleefd via de uitspraak: I’d prefer not to (hier vertaald als het iets minder vormelijke: ‘Liever niet’). Een uitspraak die een spreuk wordt – Deleuze heeft het over een ‘formule’ – wat voor een zeer komisch effect zorgt. De lach is de kortsluiting na het doorbreken van een patroon en als er op alles met dezelfde uitspraak wordt gereageerd, dan is dat het geval.
Bartleby kan eenvoudig worden opgevat als metafoor, als zand in de machinerie van Wall Street, waar je mechanisch moet zijn, een automaat, anders kun je niet meedraaien. Prachtig is het moment dat de jurist, Bartleby’s opdrachtgever, vermoedt dat het taalgebruik van de anderen op kantoor is aangetast door het ‘liever niet’ van Bartleby. Opvallende onderwerpkeuze trouwens: na jaren de open zee te hebben bevaren, om er later verhalen over te schrijven, opeens de beklemming van het kantoorleven.
De reactie van de jurist is in eerste instantie verbijsterd, ontsteld en hij wordt dan langzamerhand meegesleurd in een maalstroom van hulpvaardigheid – uit eigenbelang, om zijn geweten op te poetsen –, toegeeflijkheid, medelijden, ergernis, woede, onbegrip, wanhoop en berusting: zijn problemen met de klerk zouden ‘vanuit de eeuwigheid voorbeschikt’ zijn. De jurist kan hoog of laag springen, Bartleby vertrekt niet. De opdrachtgever geeft zich uiteindelijk gewonnen, hij vertrekt. U schrijft dat hij zichzelf ‘los moest scheuren’ van de man die hij zo graag kwijt wilde.
Tussen haakjes, u weet natuurlijk waar uw werk over gaat, maar er lezen mensen mee; ik zal hen geen verdwaalde Groningers meer noemen, want enkele Groningers van wie ik weet dat ze meelezen, ontmoette ik onlangs in Groningen en zij hadden een duidelijk doel, althans die zondag aan het begin van oktober: vier mijl rennen. Niets kon hen daar vanaf brengen; hoofdredacteur Coen Peppelenbos, hoofd van het Tzum-team, waar ik ook deel van uitmaakte, weigerde zelfs zijn handen in de lucht te gooien toen een dame op een podium daartoe opriep. Geen tijd voor frivoliteit, de blik gericht op de eindstreep. Mijn doel was ook de eindstreep halen, levend wel te verstaan, en dat is gelukt. Wat me tot mijn spijt niet is gelukt is sneller rennen dan Peppelenbos. In het begin meende ik hem achter me te hebben gelaten, maar achteraf bleek dat hij me had ingehaald, wat op mysterieuze wijze moet zijn gebeurd, ik heb opgelet, maar hem nergens voorbij zien komen en ik vermoed dan ook dat er sprake is van doorgestoken kaart. Het verschil was hoe dan ook niet groot, Peppelenbos eindigde net onder de veertig minuten, ik zat op iets meer dan 42 minuten. Twee minuten is niets op een mensenleven, maar bij sport betekent dat verlies.
Tijdens het hardlopen was ik op mijn hoede vanwege eventuele tomaten en eieren, maar die heb ik niet waargenomen, integendeel, de mensen langs de kant van de weg moedigden aan, er werd zelfs gemusiceerd. Op een gegeven moment vloog er wel een klodder spuug vlak langs mijn gezicht, maar toen ik rondkeek, ontdekte ik dat de klodder niet uit het publiek afkomstig was, maar uit de mond van een collega-hardloper was gekomen.
Voor de vier mijl had ik nauwelijks getraind, in tegenstelling tot Peppelenbos, die maanden van ontbering achter de rug had; Doeke Sijens moest schaaltjes bonbons laten weghalen voor zijn neus als ze samen gingen eten. Voor mij bleek de vier mijl van Groningen het startschot voor de training. Hier in Italië, waar ik nu ben, heb ik een rondje op de stadsmuur van Lucca gelopen, over muren zo dadelijk meer. Het was aardedonker en het regende pijpenstelen en aangezien ik net de receptiegeschiedenis van uw werk had gelezen – er werd op gespuugd zou men kunnen zeggen – stelde ik me voor dat het geen regendruppels waren, maar klodders spuug. De prestatie – het leven kan worden gedefinieerd als een activiteit waarbij prestaties moeten worden geleverd – impliceert dat men zich moet voorbereiden op het spuug. Niet alleen bij de wanprestatie, maar ook bij opmerkelijke, uitzonderlijke prestaties. Het spuug begon aan te voelen als een weldaad, en als er in de toekomst mensen op mij of wat ik nog produceer om wat voor reden dan ook menen te moeten spugen, dan zal ik het ook zo opvatten: als een weldaad.
’s Avonds na het hardlopen gingen we nog wat eten bij een restaurant genaamd Weeva (afkorting van Woon- En Eethuis Voor Allen), waar men heerlijk kan dineren en het personeel niet alleen kundig en vriendelijk is, maar ook nog eens een lust voor het oog.
Excuses, ik ben nu zelf afgedwaald, terug naar Bartleby. Het verhaal is in de loop der tijd – een aantal decennia na uw dood – op diverse manieren geïnterpreteerd, wat de rijkdom ervan illustreert: zoals eerder aangegeven sociaaleconomisch, namelijk de vervreemding van de moderne mens door bureaucratisering – uw werk is als een voorafschaduwing van het werk van Kafka beschouwd – en als protest tegen het kapitalisme, in die optiek speelt het verhaal zich niet voor niets af op Wall Street. Interessant in dezen dat de slogan, oftewel spreuk of formule van Nike ‘Just do it’ is. Bartleby antwoordt: ‘I’d prefer not to.’ Misschien kan het antikapitalisme zo ook worden gedefinieerd: niets doen.
Ook psychologisch is Bartleby opgevat, als het verslag van een depressie. Adam Phillips –helaas kon ik alleen wat fragmenten uit zijn essay lezen – brengt het in verband met anorexia; Bartleby weigert op een gegeven moment te eten. Eten komt vaak terug in het verhaal.
De depressie wordt in verband gebracht met autobiografische feiten, het zou een weerslag zijn van de teleurstellende reacties op Moby Dick; in het nawoord van vertaalster Rosalien van Witsen wordt er eveneens een rechtstreeks verband gelegd. Bartleby zou uw vertwijfeling weerspiegelen. Klopt dat? Het verband lijkt niet te ver gezocht, u publiceerde het anoniem in 1853 in Putnam’s Monthly Magazine nadat Moby Dick was neergesabeld en de daarop volgende roman Pierre (1852), volgens de Winkler Prins een ‘gekweld, pessimistisch boek’, was geweigerd door een uitgever. In dit licht is de weigering van Bartleby veelzeggend, waar ik zo op terug zal komen.
Alle genoemde theorieën zijn waar misschien – ironisch ook weer dat de ééndimensionale, maar daardoor wellicht mysterieuze Bartleby dat uitlokt – maar toch is het me allemaal wat te gemakkelijk. Nota bene in NRC Handelsblad werd als samenvatting van de recensie van Van Essen genoteerd: ‘Dit perfecte verhaal, gevat in een geïllustreerde uitgave, draait om een overgevoelige klerk die kansen heeft gemist.’ Degenen die Bartleby hebben gelezen zullen het uitschateren bij het lezen van deze omschrijving, vanwege de tragiek die erin schuilt. In zijn recensie is Van Essen genuanceerder, maar Bartleby beschouwt hij wel degelijk als een ‘overgevoelig iemand die van dichtbij te veel aan gemiste kansen en niet vervulde mogelijkheden heeft gezien, en er nooit van is hersteld’.
Het is een vrije wereld en niemand ontkomt eraan zichzelf te lezen in het boek – het boek is een spiegel – maar het slot is naar mijn idee geen anticlimax en niet zo prozaïsch als Van Essen het doet voorkomen. Het is juist de climax en de sleutel waardoor het ware gezicht van het boek zich openbaart; Bartleby’s weigering om te werken, om te leven, krijgt in tegenstelling tot wat Van Essen beweert wel degelijk een universeel karakter.
Om een interpretatie te geven die bevredigender is, moeten we vermoedelijk terug naar uw biografie. Overigens las ik in de Winkler Prins dat u tijdens uw zeereizen een tijdje gevangen heeft gezeten bij kannibalen. Hoe was dat? Of heeft u daarover geschreven? Ik las dat u zich tegenover uw vriend, de schrijver Nathaniel Hawthorne, beklaagde dat u voor het nageslacht zou doorgaan als de auteur die onder kannibalen had geleefd, maar er zijn mindere verhalen die over iemand de ronde kunnen doen. De avonden met Hawthorne bracht u door onder het genot van sigaren waarbij jullie converseerden over metafysica. Ik zou graag eens hebben meegeluisterd. Hawthorne schijnt uw manie vermoeiend te hebben gevonden en Moby Dick heeft u weliswaar aan hem opgedragen, de vriendschap verwaterde niet lang daarna. Men zou er een roman over kunnen schrijven, misschien is dat al gedaan.
Op het einde van uw leven heeft u zo’n twintig jaar bij de douane gewerkt en u publiceerde in die tijd, op eigen kosten, twee dichtbundels. De douane is net zo fantastisch als onder de kannibalen leven als je het mij vraagt; onzichtbaar worden, dat is het lot van het onbegrepen genie, en waar wordt je onzichtbaarder dan op het kantoor? Het schijnt dat u onmogelijk was voor uw omgeving, ook een mogelijk lot van het onbegrepen genie.
Enfin, u had wat avonturenromans geschreven en was daar eigenlijk niet tevreden over, u wilde meer. Dit resulteerde in Moby Dick. Het publiek had weer handenwrijvend zitten wachten op een degelijke avonturenroman en u antwoord was als het ware: ‘I’d prefer not to.’ U weigerde, u pleegde verzet, trok u terug in uzelf om te luisteren naar uw innerlijke stem, u verdween, om het publiek in verwondering achter te laten.
Of is Bartleby de lezer, die tegen de auteur had gezegd: ‘I’d prefer not to’? Een dodelijke opmerking, want hoewel een schrijver ook voor zichzelf schrijft – hij is in elk geval zijn eerste lezer – is het een poging tot communicatie, en voor communicatie is minstens één andere lezer nodig.
Hoe dan ook vermoed ik dat er sprake is van het eerste scenario: Bartleby is een verhaal over verdwijning, hoewel je er ook wraak en de daarmee gepaard gaande vernietigingsdrift in kunt lezen. Het is onduidelijk of Bartleby lijdt, Van Witsen suggereert van wel (‘hij is niet opgewassen tegen dit leven’), maar wat wel vaststaat is dat de jurist lijdt.
Van Essen schreef dat de jurist ‘inzicht krijgt in de stille wanhoop van het menselijk tekort’. Hij werkt dat niet uit, maar ik kan me erin vinden dat Bartleby over het tekort gaat, over de onmogelijkheid van contact, over de muren tussen mensen – de muren komen telkens terug – dus isolement. Daardoor kan de mens ook niet geholpen worden; we zien de ander, maar we zien niet zijn ware gezicht, we kijken aan tegen een muur. Toepasselijk dat uw verhaal opnieuw is gepubliceerd in deze tijden van social media, wat een overvloed aan sociale contacten suggereert, maar of we via Facebook werkelijk contact hebben, valt zoals we weten te betwijfelen.
In deze zin is Bartleby dus op te vatten als een een metselaar, hij trekt muren op. Daarom roept de jurist misschien uit, in de laatste zin van het verhaal: ‘Ach Bartleby! Ach mensheid!’. Het kondigt de schreeuw aan van Munch, de vertwijfeling van de onmogelijkheid, de dood – door het gezicht zien we de schedel schemeren.
Of zou het een uitroep zijn van het medelijden? Het medelijden dat eist dat men te gronde moet gaan met degene die lijdt; zelfdestructie is nooit destructie van het zelf alleen, het verlangt eveneens, en heeft vaak tot gevolg, dat anderen worden meegesleurd. Het lijden is een kannibaal dat de ander door middel van het medelijden opslokt.
Wat dat aangaat, is Bartleby eerder een sloophamer, oftewel de onschuldige spreuk ‘I’d prefer not to’ is de sloophamer, en het is de jurist die wordt gesloopt. Paradoxaal genoeg lijkt daardoor uit de brokstukken een nieuwe mens te worden opgebouwd; de jurist ontdekt de menselijkheid. Zo beschouwd kan de uitroep ook gelezen worden als een uiting van blijdschap. Bartleby, de gemechaniseerde en tegelijkertijd menselijke Bartleby, de zelfdestructieve robot met één tekst: ‘I’d prefer not to,’ heeft de jurist de ogen geopend voor de ander, de mensheid.
Of is het banaler en gaat het toch gewoon om een licht melancholische, vrijblijvende verzuchting dat we de ander niet kunnen redden? Hopeloosheid. Al eerder had de jurist aangegeven dat menselijke ellende het medelijden snel laat verdwijnen, niet uit egoïsme, maar in de wetenschap dat we onmogelijk het ‘uitzonderlijke en ingewortelde lijden’ van iemand anders kunnen wegnemen.
U schreef een ogenschijnlijk eenvoudig verhaal, maar het is zo mysterieus als een Egyptische piramide. In de gevangenis, waar Bartebly uiteindelijk terechtkomt – de totale weigering is een gevaar voor de maatschappij – vindt de jurist het metselwerk een ‘Egyptisch aanzien’ hebben; hij waant zich ‘in het centrum van de eeuwige piramides’. De man die ‘er van jongs af aan overtuigd’ was dat ‘de gemakkelijkste manier van leven de beste is’, heeft zich aan de moeilijkste taak gezet: tot de ander doordringen.
Ja, daarom bevond Bartleby zich in het kantoor achter een kamerscherm en daarom wist de jurist niets over hem; pas een paar maanden na Bartleby’s dood komt hem ter ore dat Bartleby als ‘ondergeschikte klerk’ had gewerkt bij de Dead Letter Office in Washington – mooie naam voor een uitgeverij trouwens, Dead Letter Office – dus de afdeling onbestelbare brieven, ‘dode brieven’, die jaarlijks ‘met wagonladingen’ worden verbrand: ‘Bedoeld als levensteken, sterven deze brieven een spoedige dood.’ Van Witsen stelt deze ‘dode brieven’ gelijk aan uw werken, die geen weerklank vonden. Wellicht, maar Bartleby zélf is de dode brief. Onbestelbaar.
Ik schreef ‘hoera’ aan het begin, want hoewel ik er kapot van was, zie ik het uiteindelijk toch als een verhaal over bevrijding.
In Pisa – u heeft het ook bezocht op uw reis door Italië, dat schept een band – zag ik een tentoonstelling van Dalí, die, over gezichten gesproken, de geweldige roman Verborgen gezichten schreef. Op de tentoonstelling was een citaat afgedrukt dat je eerst de klassieke meesters na moet volgen en dat je daarna kunt doen wat je wilt. Heden heeft men dat omgedraaid: men doet wat men wil, wat nergens toe leidt. Zo moet mijn werk op Tzum worden opgevat: als een studie van de meesters. Ik zie er dan ook naar uit om Moby Dick te gaan lezen, en uw andere werk. Dat is geen vrijwillige keuze, maar een verplichting, omdat ik daarna pas kan doen wat ik wil.
Verder moet u weten dat mijn broer Herman heet; nog meer dan de plaats schept de persoon een band. Ik zal hem bij een volgende gelegenheid Bartleby geven. Het zal hem zeker aanspreken, hij heeft werknemers, zoals het iedereen, ook al heb je geen werknemers, aan zal spreken.
In deze reeks brieven heb ik vaak aan auteurs om iets gevraagd, maar eigenlijk is dat niet terecht; ze hebben al de verhalen geschonken, afgezien van het feit dat men zich niet moet afvragen wat men krijgt, maar wat men geeft.
Ik wil u bedanken en bied u deze brief aan, het minste wat ik kon doen. Als dit een dode brief is, laat men hem dan maar verbranden, maar het is ondanks dat, zoals alle dode brieven, verzonden als een levensteken, zoals Bartleby een levensteken voor me was.
Uw broeder,
Johannes
Beste Johannes van der Sluis,
Misschien ligt het aan de wegtrekkende migraineaanval die mijn hersenfuncties nog enigszins verduistert of aan het irritante gedruppel dat vanuit de radiator in de hal opklinkt, maar het is me bij het lezen van je brief aan Melville niet helemaal duidelijk geworden waarom je nu precies moeite hebt met het feit dat ik in mijn recensie voor de NRC Bartleby omschreef als een ‘overgevoelig iemand die van dichtbij te veel aan gemiste kansen en niet vervulde mogelijkheden heeft gezien, en er nooit van is hersteld’.
Is het te concreet? De tragiek van Bartleby is dat hij tijdens zijn eerdere betrekking bij het Dead Letter Office voortdurend met gemiste kansen moet zijn geconfronteerd – al die brieven die niet bij de geadresseerde zijn aangekomen, met god mag weten wat voor belangrijk of misschien wel levensreddend nieuws … (NB: gemiste kansen van anderen, niet van hemzelf. Voor de door jouw geciteerde samenvatting die boven mijn recensie stond ben ik niet verantwoordelijk.) Ik vind het erg goed dat Melville een reden geeft voor Bartleby’s gedrag (een voorzichtige reden, die eerdere betrekking wordt nooit meer dan een gerucht). Daardoor krijgt Bartleby iets concreets, wordt hij meer een mens – terwijl hij en zijn levensweigering tegelijkertijd zijn biografie ontstijgen, anders zouden jij en ik dit niet zo’n goed verhaal vinden.
Het slot van de novelle vind ik dus geen anticlimax. Ik schrijf dat het een anticlimax _lijkt_, om vervolgens te schrijven dat het slot een al te gemakkelijke, comfortabele interpretatie voorkomt. Dat einde vind ik juist een van de sterke punten van Bartleby.
Het ging mij er in mijn recensie om dat Melville al te gemakkelijke, comfortabele interpretaties voorkomt door een oorzaak van Bartleby’s levenshouding te suggereren. Er dreigt anekdotiek, maar door de kracht van het verhaal en het personage wordt dat dan weer voorkomen, zonder dat het personage oplost in algemene toepasbaarheid, vage universaliteit. Dat is eigenlijk wat ik in mijn recensie wilde zeggen. (Ik denk trouwens niet dat het wezen van een personage noodzakelijkerwijs universeler trekken krijgt door dat wezen te betrekken op de autobiografie van de schrijver.)
Melville heeft inderdaad over zijn tijd bij de kannibalen geschreven. Ook erg aanbevolen: zijn roman Redburn, uit 1849, gebaseerd op zijn eigen ervaringen als scheepsjongen op een vrachtschip dat van New York naar Liverpool voer. Jaren geleden gelezen, maar ik herinner me dat het personage Redburn me, met name in de eerste twee hoofdstukken, trof als voorloper van Holden Caulfield; The Catcher in the Rye, maar dan honderd jaar eerder. Misschien moet ik het binnenkort maar eens herlezen om te zien of dat nog steeds klopt.
groet!
Rob van Essen
Dank. Ja, het was me te concreet, of te prozaïsch, zoals ik in mijn brief aangaf, en hoewel u inderdaad schrijft dat het een anticlimax lijkt, is uw interpretatie uiteindelijk de anticlimax, want Bartleby’s gedrag wordt helemaal niet verklaard; Melville geeft geen reden, zoals u in uw reactie schrijft, Bartleby en zijn gedrag blijven een mysterie. Het grootste probleem is echter dat ik niet kan achterhalen waarop uw interpretatie is gebaseerd. De jurist suggereert dat Bartleby door dat werk wanhopiger moet zijn geworden dan hij mogelijk al was, maar het is de jurist die dat zegt, misschien had Bartleby het wel reuze naar zijn zin bij de Dead Letter Office? Het enige dat we weten is dat hij daar werd ontslagen na een ‘verandering in de organisatie’, dus als er al sprake is van een concrete reden, waarom dan niet deze? Bartleby wilde misschien gewoon doorgaan met het verbranden van onbestelbare brieven in plaats van kopiëren en collationeren op Wall Street. Overigens is het mijn illusie dat ik door te beginnen bij biografische gegevens uiteindelijk wel degelijk ben uitgekomen op fundamentele menselijke, anders gezegd universele kwesties, in het verhaal: afzondering/afwijzing, isolement en mogelijk bevrijding. Ten slotte, ik weet dat u niet verantwoordelijk was voor de samenvatting. Bij sommige recensies in NRC staat geen samenvatting. Geen slecht idee. Samenvattingen van recensies? Liever niet.
Natuurlijk zou Bartleby dolgelukkig kunnen zijn geweest in zijn eerdere betrekking. Maar dat roept dan weer andere, concrete biografische vragen op. We zien het hele verhaal (en Bartleby) via de jurist, die zijn eigen associaties heeft bij het eerdere leven van zijn ex-werknemer, en het lijkt logisch om diens ‘flow’ te volgen. De visie van de verteller zegt iets over beide personages, jurist en klerk. Ik denk niet dat het universele karakter van Bartleby in de knel komt door veronderstellingen over het effect dat zijn eerdere betrekking op hem heeft gehad. Wel zou je misschien kunnen zeggen dat het universele van B’s levensverzaking ‘binnen de perken’ wordt gehouden door het vermoeden van een oorzaak; wat hem menselijker maakt, waar hij anders alleen maar symbool dreigde te worden. Daardoor is Bartleby nog altijd niet in één interpretatie gevangen. Ieder zijn eigen Bartleby; ik zie hem altijd voor me als getekend door Kafka: https://www.google.nl/search?q=kafka+drawings&tbm=isch&tbo=u&source=univ&sa=X&ved=0ahUKEwjSrsTLzvnPAhWD7hoKHWQWCiQQsAQIHQ&biw=1517&bih=708&dpr=0.9#imgrc=_
Beste heer Van Essen,
Misschien logisch en begrijpelijk, maar daarom niet per se waar. De visie van de jurist zegt, voor zover we weten, alleen iets over de jurist zelf. Zeker, overgevoeligheid en desillusionisme zouden als universeel kunnen worden beschouwd, en hoewel ik erken dat Bartleby er menselijker/concreter door wordt c.q. hij meer contouren krijgt, vind ik één duiding te beperkend. Precies, hij is niet in één interpretatie te vangen. Dat maakt hem ook zeer menselijk, nietwaar? We zouden een Bartleby-symposium moeten organiseren.
Hartelijke groet,
Johannes