Recensie: Chrétien Breukers en Dieuwertje Mertens (samenstellers) – Dichters uit de bundel
Mest en veel mist
‘In Dichters uit de bundel zijn de meest recente periode en de vernieuwingen van de hedendaagse Nederlandstalige poëzie in kaart gebracht. Ook laat deze bloemlezing zien hoe de dichter zich tegenwoordig steeds meer buiten de bundel profileert en welke weerslag dat heeft op de poëzie in het algemeen. Om tot deze bloemlezing te komen begaven de samenstellers zich op internet, op (poëzie)festivals en in lokalen waar de poetry slam wordt bedreven.’ Als ik het goed begrijp wil deze bundel ons dus laten zien welke gedichten zonder papier overleven. Via het geheugen, de microfoon, het web. Het doel is tweeledig: de gedichten presenteren die de voorgenoemde eer te beurt valt, en die selectie verklaren. Die pretentie wordt wat mij betreft niet waargemaakt.
Allereerst zijn volgens de samenstellers alleen dichters vanaf 1890 in onze geheugens te vinden. Niks ‘Egidius waer bestu bleven’ of ‘Constantijntje, ’t zalig kijndtje, Cherubijntje, van omhoog (…)’ (Vondel) of ‘ O land van mest en mist, van vuilen, kouden regen, Doorsijperd stukske grond, vol killen dauw en damp (…)’ (P.A. de Génestet ). Deze horen niet tot de moderne poëzie, die dus blijkbaar vanaf de tachtigers pas bestaat. Dat is een gangbare opvatting, maar niet per se een zaligmakende.
Bovendien waren de tachtigers zeker geen voorlezers; hun ‘succes’ kwam door hun eigen tijdschrift. Daar zie je al hoe het concept van deze bundel zichzelf bijt: veel moderne poëzie dankt haar bekendheid aan de drukpers en veel gedichten in ons geheugen, los van papier, zijn niet modern. Het rijmende en buitengewoon heldere werk van slam-dichter Sven Ariaans vind ik bijvoorbeeld absoluut niet modern. Hij draagt het uit zijn hoofd voor; dat is knap en buiten de bundel. Maar wat is dan de definitie van modern hier? Dat wordt niet gedefinieerd in het voorwoord. Wel worden de ‘relschoppers’ genoemd als voorbeeld van dichters die in de jaren zestig de vernieuwing aanbrachten. Welnu: vernieuwend zijn veel dichters die zijn opgenomen niet. Neem ‘It’s now or never’ van John Schoorl:
Ik vraag me heel vaak af,
En vooral op momenten
Die er nu niet zo toe doen,
Wat had Elvis
In deze situatie gedaan.
Dat plaats ik in de traditie van C. Buddingh’, zoals die zich presenteerde op het eerste Nederlandse dichtersfestival Poëzie in Carré. Maar dit gedicht is veertig jaar ouder. Blijkbaar willen Breukers en Mertens een bepaalde lijn neerzetten, zoals Paul Rodenko in Nieuwe griffels, schone leien aantoonde dat de Vijftigers in een traditie schreven die begon bij Jacques Perk. Die lijn zie ik met een hoop goede wil wel, maar om nou te zeggen dat hier een echte, doorgaande ontwikkeling geschetst wordt, nee.
Van sommige dichters worden meerdere gedichten opgenomen, zoals van Menno Wigman. Zo drukte Gerrit Komrij in zijn befaamde bloemlezing de belangrijkheid van dichters uit. De visie in deze bloemlezing begrijp ik niet overal; Peter Holvoet-Hansen is met twee gedichten vertegenwoordigd, maar waarom? Ik zie dichters die elkaars stijltje herhalen: Marieke Rijneveld lijkt erg op Tjitske Jansen. Ik lees hoe Roos Rebergen een vorm van stand-up comedy beoefent. Ook zijn er rappers (De jeugd van tegenwoordig) en liedjesschrijvers (Luc de Vos van Gorki) onder de dichters, maar ook weer heel veel niet. Is de muziek nu wel of niet deel van de orale literatuur?
Dan het interpretatieve deel van de opdracht die de samenstellers zichzelf gegeven hebben. Laat de reeks van 400 opgenomen gedichten zien wat de invloed is van het optreden, dat zo belangrijk is voor de poëzie van nu? Ik moet dat als lezer zelf vaststellen; de samenstellers hebben geen conclusie of beschrijving toegevoegd. De bundel opent (net als die van Rodenko) met Perk. En de laatste dichter is Carmien Michels.
We zullen nooit perfect zijn Jimmy
elk vogeltje zingt zoals het gebekt is
maar hier in het hart van dit slinkse land
grijpt uw rechter- plots mijn linkerhand
met die typische twinkeling in uw ogen
en dan laten we los om een stinkbommeke naar de flikken te gooien
De afwijking in het systeem dat zijn wij Jimmy
de afwijking dat zijn wij
De invloed van de voorleescultuur, van de festivals waar dichters concurreren met bandjes, van het snelle succes van internet, van de wedstrijden tegen andere dichters die te diepzinnig, te moeilijk zijn, is dat vervlakking en cliché blijkbaar winnen. Hard roepen dat je afwijkt, maar stiekem de mainstream volgen? Ook Peter Knipmeijer staat in de bundel, met ‘Fanfare’, een gedicht dat expliciet over schrijven en lezen gaat. Ik zie daar geen invloed in van de voorleescultuur. Ook Perk heeft het expliciet over schrijven. Maar daar houdt de gelijkenis op.
Al met al is de tweede helft van de bundel een aardige dwarsdoorsnede van jonge dichters, maar niet volgens een overtuigende invloed of poetica. En zeker geen inzichtgevende keuze uit de recente poëzie.
Hanz Mirck
Chrétien Breukers en Dieuwertje Mertens (samenstellers) – Dichters uit de bundel. De moderne Nederlandse poëzie in 400 gedichten. Marmer, Baarn. 666 blz. € 29,95.
Eerder schreef Remco Ekkers over deze bloemlezing op Tzum.
Waarom werd deze bundel nogmaals besproken?
Omdat twee recensenten erover wilden schrijven. Gebeurt wel vaker.
Rare jongens, die \’recensenten\’.