Kennis

Ik geef college in een vak dat Cultuurkunde heet. Binnen acht colleges ben ik klaar. Cultuur is terug te brengen tot een handvol begrippen en namen, als je maar je best doet Afgelopen dinsdag was de Bijbel aan de beurt en ik was ongeveer een uur bezig toen een studente vroeg: ‘Zeg, die Jezus en die Christus, zijn dat één en dezelfde figuur?’ Vroeger zou ik door zo’n vraag geschokt zijn, nu ben ik blij dat iemand de moed heeft om de vraag te stellen. Ik kreeg op de universiteit college van een docent die in elke bijzin veronderstelde dat je alles wist van een onderwerp. ‘Dat is natuurlijk een verwijzing naar Flaubert, dat weet je.’ Als die bijzin is uitgesproken moet je in een groep wel bijzonder veel durf hebben om te zeggen dat je iets niet weet óf aanvaarden dat het college als een mist over je heen trekt. Ik was meestal niet zo moedig.

Wie vragen stelt, vermeerdert zijn kennis. Bij mijn collegevoorbereiding doe ik hetzelfde. Wat betekent INRI, wat is het Lam Gods, wat is het Agnus Dei, welke dierensymboliek heb je nog meer in de Bijbel, wie zijn de vier ruiters van de Apocalyps, wat is de brede en de smalle weg, waarom is drie een heilig getal en dertien een ongeluksgetal?

De meeste leraren vergeten wie zij waren en wat zij wisten toen ze zelf jong waren. Ik verbaas me er vaak over dat ik als twintiger dacht college te kunnen geven over literatuur, terwijl ik slechts een bagage had van zo’n duizend boeken. Een paar duizend boeken later denk ik eindelijk pas een klein beetje te snappen van literatuur in de angstaanjagende wetenschap dat wanneer je één boek leest je honderd andere boeken ongelezen laat. Wie meer leest, ziet ook zijn onkunde groeien. Naarmate ik ouder word is niet alleen de kans steeds kleiner dat ik ooit nog op een slaapkamer kom te liggen met Thomas Dekker, maar is het eveneens twijfelachtig of ik ooit nog een deskundige word in de Franse letteren. Overigens, zou die Dekker volgend jaar bij The Passion in Leeuwarden in aanmerking komen voor de rol van Jezus of Judas? Of Johannes de Doper?

Coen Peppelenbos

Deze column stond eerder in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 19 november 2016.