Recensie: Boris Vian – De man die van het Empire State Building sprong en andere verhalen
Haar lach klonk als een zak noten die zes trappen afrolt
Ja, naast Bove en Desnos kwam Uitgeverij Vleugels dus onlangs met een bundel verhalen van Boris Vian (1920-1959) getiteld De man die van het Empire State Building sprong en andere verhalen. Intrigerende figuur, deze Vian; naast schrijver was hij trompettist, vertaler, chansonnier, ingenieur, en wat al niet meer. Waar hij de tijd vandaan haalde om zo’n hoge productiviteit te realiseren is een raadsel; hij overleed op 39-jarige leeftijd en had naast al het andere zo’n tien romans geschreven. Overigens is er, met alle respect, nog een fraaie anekdokte omtrent zijn overlijden; het zou zomaar het einde van de plot van een van zijn verhalen kunnen zijn, daarover zo meer. Vians roman met een van de aardigste titels die er bestaan, Ik zal spuwen op jullie graf, werd verfilmd. Hij was zeer ontevreden over het resultaat en bij de première, een paar minuten na de start van de film, nadat hij de film had bespot, overleed hij aan een hartaanval. Er bestaat een boek getiteld Waar ligt Poot?, over de dood van Nederlandse schrijvers; doodsoorzaak, begraafplaats, alles wordt beschreven. De oorzaken staan achterin opgesomd en je komt de wonderlijkste dingen tegen. Zo is Antoon Coolen uit een rijdende trein gevallen, of geduwd. Wat buitenlandse schrijvers betreft, men denke aan Ödön von Horváth. Na de Anschluss vluchtte hij uit Oostenrijk. In Amsterdam vertelde een waarzegster hem dat hij naar Parijs moest gaan, waar hem een ‘ingrijpende gebeurtenis’ te wachten stond. In Parijs aangekomen viel op de Champs Elysées tijdens een onweersbui een boom op zijn hoofd; zijn hele leven was hij bang voor onweer geweest. Men zou een boek moeten maken met daarin een opsomming van ironische doodsoorzaken.
Enfin, laten we het niet over de dood hebben, maar over het leven, want elke uitgave van een dode auteur blaast hem weer nieuw leven in. Is dat het waard in het geval van Vian? Daar kunnen we kort over zijn: jazeker. Bovenal is Vian zeer geestig. Dat lijkt een pleonasme, Vian schreef absurdistische verhalen en het absurdisme is per definitie geestig. De man in het titelverhaal bedenkt voordat hij vanaf de tachtigste verdieping van het Empire State Building springt dat het zaak is om niet te ver te springen, want zo kan hij in het voorbijgaan bij de mensen naar binnen kijken, ‘wat hem amusant leek’. Dat is ook wat er vervolgens gebeurt, een sprong in slow motion: ‘Op de vijftigste verdieping lag een vrouwenhand met gelakte nagels op de kraag van een colbert met een grijs rugpand en haar hoofd boog achterover naar rechts op de witte arm die eindigde in een hand.’ Rond de twintigste verdieping ziet hij een pot verse koffie, mindert vaart, trekt zijn kleding recht, ‘want zijn jasje was helemaal binnenstebuiten en opgestroopt geraakt door de val van driehonderd meter’, en stapt via het open raam naar binnen om neer te ploffen in een groenleren fauteuil. Daarop komt een meisje binnen dat totaal niet verbaasd is hem te zien en biedt hem koffie aan. Ze vraagt hem of hij zich niet verveeld heeft tijdens zijn val. Nee, zegt hij, want hij heeft van alles gezien. Wat dan wel? Herinneringen. Het wordt steeds metafyischer. ‘De zon is eigenlijk het leven,’ zegt de man op een gegeven moment, waarop zij vraagt: ‘Lijk ik niet op de zon in deze peignoir?’ Goede vraag.
In ‘De weerwolf’, over een weerwolf die voor een dagje in een mens verandert, staan ook mooie zinnen zoals: ‘Het idee om in gezelschap van een vrouw onkuisheid te plegen stond hem enigszins tegen vanwege het komische effect.’ (Ik zal veel citeren, men zij gewaarschuwd.) De politiemotor die hem op weg naar huis achtervolgt, weet hij van zich af te schudden, en Vian schrijft: ‘De motoragent verloor er een testikel bij en zijn gehoor nam met negenendertig procent af.’ Het had een cartoon van Kamagurka kunnen zijn. Vian maakt zich geen illusies over de goedheid van de mens – altijd prettig – als de weerwolf zich afvraagt wat voor ‘vreemde drift hem had bevangen in zijn mensenplunje. Hij die altijd zo vriendelijk en rustig was, had zijn mooie principes en zijn zachtmoedigheid zien vervliegen.’ Fenomenaal is het viertal verhalen dat volgt. ‘Liefde is blind’, over een mist die voor collectieve promiscuïteit zorgt, met ook weer memorabele zinnen als: ‘In die dot watten [de mist] kreeg alles een merkwaardige klank, helder en wit als de stem van een lyrische sopraan wier verhemelte is beschadigd door een ongelukkige val op de staart van een ploeg en daarna is vervangen door een prothese van zilversmeedwerk.’ Of: ‘Haar lach klonk als een zak noten die zes trappen afrolt.’ Het verhaal ‘De verlaten weg’ gaat over een man die een opleiding volgt voor het bewerken van marmer en andere grafsteensoorten. Hij staat op het punt te trouwen. Deze gegevens alleen al zouden voldoende aanbeveling moeten zijn, maar vooruit, één zin uit het begin:
En een deel van het onderwijs vond ’s nachts plaats, tussen de ruïnes in de open lucht, om de leerlingen in een ontvankelijke staat te brengen die bevorderlijk was voor het ontwikkelen van een moderne en verfijnde grafesthetica.
Vian is ook een echte dialogenschrijver. In ‘De brandweer’:
‘Hallo! Spreek ik met de brandweer?’
‘Met één brandweerman,’ luidde het antwoord.
‘Er is brand bij mij,’ zei ik.
‘U boft,’ antwoordde de brandweerman.
‘Wilt u een afspraak maken?’
‘Kunt u niet meteen komen?’ vroeg ik.
‘Dat is onmogelijk, meneer,’ zei hij. ‘We zijn op het moment overbelast, er is werkelijk overal brand. Overmorgen om drie uur, eerder kan helaas niet.’
‘Goed,’ zei ik. ‘Bedankt. Tot overmorgen.’
‘Tot ziens, meneer,’ zei hij. ‘En laat het vuur vooral niet uitgaan.’
Cartoonesk wederom, maar degenen die niet van cartoons houden, kunnen nooit ernstig zijn. In ‘Mieren’ wordt duidelijk dat een realistische beschrijving van de oorlog met een gerust hart aan een absurdist kan worden overgelaten. De oorlog ís namelijk absurdisme, althans dat kan ik me zo voorstellen, ik ken de oorlog alleen uit verhalen. ‘Deze oorlog is niet best voor mijn gebit,’ schrijft Vian onder andere. Meer zinnen. In ‘Een droevig verhaal’ staat genoteerd: ‘Doordat hij voortdurend in een staat van naïviteit verkeerde, leefde hij meer dan andere mensen.’ En: ‘Ze was stomverbaasd, alsof ze zojuist de Kerstman in eigen persoon had ontmoet. Haar uitdrukking was moeilijk te beschrijven, omdat niemand de Kerstman nog ooit heeft gezien.’ Dit is niet flauw, dit is hilarisch. Er is veel ander moois. In ‘Dode vissen’ lezen we: ‘Het was erg warm in de trein; zo zouden de reizigers kouvatten als ze uitstapten, want de machinist had een broer die zakdoekenverkoper was.’
Naar het einde toe ontsporen de verhalen een weinig als in een te lange improvisatie – in haar recensie van deze bundel in de Volkskrant vraagt Wineke de Boer zich af of Vian niet ‘een tikje psychotisch’ was – maar er flitst altijd wel weer een zin voorbij die de moeite van het onthouden waard is zoals: ‘Haar echtgenoot had een flink aantal maanden in Duitsland gevangengezeten en was na zijn terugkeer prikkeldraadlegger geworden, want hij vond dat het nu aan hem was om anderen in te sluiten.’ Ik zal ophouden met citeren, het is mooi geweest. Nog even wat rechtzetten: in mijn vorige stuk naar aanleiding van de andere nieuwe uitgaven van Uitgeverij Vleugels schreef ik dat de grote kranten, weliswaar uitzonderingen daargelaten, hun best doen om eenheidsworst aan de man te brengen, maar laat ik niet algemeniseren, de Volkskrant besteedt wel degelijk geregeld aandacht aan het bijzondere, wat we aan Arjan Peters te danken hebben vermoedelijk. Vooral NRC Handelsblad lijkt uitverkoop te houden. Iets anders om recht te zetten: Boris Vian mag dan minder beroemd zijn dan Sartre en Camus, maar hij was vermoedelijk wel een betere schrijver, laten we daar niet al te moeilijk over doen. (Nota bene: dit komt van iemand die Woody Allen meer kan waarderen dan Tarkovksy.) Het derde en laatste wat moet worden rechtgezet: in haar recensie schreef De Boer dat het duistere in deze verhalen ‘gruwelijke proporties aanneemt.’ Nee, Vian maakt het ondraaglijke draaglijk, het duistere wordt licht in zijn handen, zoals een jazztrompettist het betaamt: uiterst stijlvol.
Johannes van der Sluis
Boris Vian – De man die van het Empire State Building sprong en andere verhalen. Vertaald uit het Frans door Kiki Coumans. Vleugels, Bleiswijk. 132 blz. € 21,50.