Recensie: Elly Kamp – Ferdinand en Johanna
Een bijzonder verbond
Waar moet een biografie (ten minste) aan voldoen? Een goed gedocumenteerde levensloop, plaatsing van de beschreven persoon in de tijdsgeest, nuancering van het, eventueel vastgeroeste, beeld dat de buitenwereld heeft en verdieping van beweegredenen. Wanneer het onderwerp een kunstenaar betreft, word je door de biografie idealiter aangezet tot het (opnieuw) bekijken, beluisteren of lezen van het werk, tot heroverweging, tot verder studie.
Ferdinand en Johanna, dubbelbiografie van schrijver F. Bordewijk en componiste J. Bordewijk – Roepman door neerlandica Elly Kamp (1944) voldoet aan alle eisen. Het is uiterst nauwkeurig gedocumenteerd, secuur geschreven, heeft een aangename cadans en laat van de schrijver niet alleen de bekende norse terughoudendheid zien, maar ook de liefdevolle, charmante zijde. Dat is mede te danken aan de keuze om ook zijn vrouw er volop bij te betrekken.
Ferdinand Bordewijk behoort tot de Nederlandse canon, Johanna Bodewijk-Roepman is weliswaar in haar tijd ook meermaals bekroond, gevierd ook door koningin Wilhelmina, maar is bij het grote publiek niet meer zo bekend. De kracht van het dubbelportret is beslist dat Kamp een subtiel evenwicht heeft gevonden. Beide echtelieden krijgen zo goed als evenveel aandacht. En dat is terecht, want de wederzijdse invloed heeft geleid tot het ontstaan van unieke, eerlijke werken.
De eerste twee decennia van hun creatieve leven wilde het niet vlotten. Alle schrijvers zijn uiteraard autodidact, moeten ergens hun eigen stem vinden. Ferdinand is lang blijven hangen in zogenaamde fantastische vertellingen, sterk geïnspireerd door Edgar Allen Poe. Johanna volgde aanvankelijk geen compositielessen, maar werkte vanuit haar gevoel, haar voorbeelden, zoals Debussy. Nederland was begin vorige eeuw natuurlijk nog sterk verzuild. Een vrouw die verder keek dan ‘kinderliedjes’ werd vaak met dedain behandeld door de mannelijke collega’s en door de pers.
De beide Bordewijkers waren elk op zich geen moedeloze mensen, maar de onderlinge steun, de onvoorwaardelijkheid daarvan, heeft hen wel door veel moeilijke tijden gebracht. Ferdinand zuchtte onder een matige lichamelijke gezondheid, Johanna, supergevoelig voor geluid, was bij tijden wat instabiel, leed in haar later jaren nog weleens aan waanvoorstellingen.
In tegenstelling tot Johanna kon Ferdinand terugvallen op zijn advocatenpraktijk, een plek waar hij een zekere onafhankelijkheid had. Daar kon hij zijn ‘schaamte’ voor het schrijverschap het beste verbergen. Voor zijn publicatiedrang – alles moest werkelijk worden uitgegeven en ook worden uitgebaat – had hij alleen te maken met zijn achtereenvolgende uitgevers. Johanna was voor uitvoering van haar werken van veel meer mensen afhankelijk.
In de jaren dertig braken ze beiden op hun eigen terrein door. Ferdinand door een totaal eigen literaire weg te gaan met zijn bekende, bijna surrealistische werken Blokken, Knorrende beesten en natuurlijk Bint. Een nieuwe tijd, nieuwe literatuur. Geen wollige, breedsprakerige werken, maar nieuwe zakelijkheid. Johanna ging compositielessen volgen en ontwikkelde eveneens een eigen toon.
Wie weet hoe het, ook internationaal, nog had kunnen lopen, wanneer de Tweede Wereldoorlog niet was uitgebroken. Tijdens de Bezetting moesten vanaf 1941 kunstenaars een keuze maken. Schrijf ik me in bij de Kultuurkamer of niet? Wil ik blijven publiceren, wil ik dat mijn stukken worden opgevoerd, of volg ik mijn morele kompas? Met de kennis van nu is het gemakkelijk zwart-wit denken. Niemand had ik die tijd natuurlijk weet van de duur van de oorlog. Musici wilden soms door blijven spelen om het publiek in de moeilijke tijden wat verlichting te schenken. Goed en fout was ook na de Bevrijding lastig te duiden.
Willem Frederik Hermans schreef zich bijvoorbeeld als zeer beginnend, en dus ook zeer ambitieus schoolkrantschrijver alleen maar in, zonder verder veel te publiceren. Was hij daardoor enorm fout? Zowel Ferdinand als Johanna weigerden zich te laten registreren gedurende de jaren ’40 – ’45. In de naoorlogse tijd waren ze beiden betrokken bij de zogenaamde Ereraden. Niet-juridische tribunalen die beroepsverboden uitspraken. Vooral Johanna heeft het daarna flink te verduren gehad. De grote schoonmaak werd later grotendeels teruggedraaid. Gestraften werden soms geheel vrijgesproken of hun uitsluiting werd drastisch bekort. Sommige musici weigerden een tijd lang haar stukken te spelen. Ze had nog decennia lang last van tegenwerking.
De biografe geeft gedegen inzicht in het ontstaan van de verschillende iconische personages in het werk van Ferdinand. Hij blijkt – ondanks dat hij zijn privéleven angstvallig afschermde van zijn literaire werk, er blijvend op hamerde dat zijn wezen uit zijn boeken te destilleren was – veel te hebben geput uit familiegeschiedenissen. Zijn broers, zijn leraren, hebben model gestaan. Kamp concludeert ook dat hij veel naar zijn vrouw heeft toegeschreven. Alle vrouwelijke personages hebben namen die eindigen op een A. Een eerbetoon aan haar onafhankelijke geest. In Bordewijks meest zinnelijke vroege boek, Knorrende beesten, krijgen de auto’s, maar ook de natuurelementen, eigenlijk alles en iedereen, een eigen stem. Een orkest dat als het ware Johanna toezingt, de vele stemmen van haar nieuwe muziek.
Kamp geeft ook duidelijk inspiratiebronnen aan voor de nieuwe richting die Ferdinand in de jaren dertig insloeg. Ernst Jünger met zijn korte, zakelijk proza bijvoorbeeld. En de vele toekomstgerichte romans, waarvan zeker is dat hij er een paar van heeft gelezen. Boeken van Thomas More en Jules Verne en het uit 1895 stammende The Time Machine van H.G. Wells. De satire over de doorgedraaide verzorgingsstaat, The Secret of The League (1909) van Bordewijks lievelingsauteur Ernest Bramah en Wij van de Rus Jevgeni Zamjatin, over een verstikkend collectief. De levenslange fascinatie voor het fenomeen film verklaart ook het sterk beeldende element, het ‘fotogenieke’ in Bordewijks proza .
Interessant is hoe wisselend de kritieken waren op het werk van de beide echtelieden. Het indelen in hokjes blijkt van alle tijden, lastig voor originele geesten, wars van conventies. Het leverde ook bewondering op van mensen uit een verkeerde hoek, die, zoals bekend, ongevraagd en ongegeneerd werk en persoon voor eigen politieke doeleinden inzetten. Terwijl de boeken en ook de muziek toch vooral de wankeling van de mens beschrijven, de persoonlijke strijd op het scherpst van de snede. Goede kunst is in hart en ziel apolitiek.
Behalve een biografie van twee oeuvres, van een tijdsgeest, van de problematiek van het al dan niet werken tijdens de bezetting, van vriendschappen en vetes tussen kunstenaars, is het toch vooral een biografie van een bijzonder verbond, een biografie van de liefde. Van het tot het uiterste respecteren van elkaars keuzes. Ferdinand bleef bijvoorbeeld zijn hele leven een trouw kerkbezoeker, Johanna liet zich ook door de oosterse mystiek inspireren. Ferdinand die het ‘dunne huidje’ van zijn vrouw beschermde. Een man die, bijzonder voor die tijd, zijn vrouw echt vrij liet in haar creatieve keuzes, die haar carrière volmondig ondersteunde.
Ferdinand en Johanna is een zeer evenwichtige, gedegen studie over mensen met eerlijke ambities. Tegenpolen trekken elkaar aan. De spontane, uitbundige, gastvrije vrouw en de gereserveerde, emotieloze man, het toonbeeld van zelfdiscipline. Na lezing kun je alleen maar concluderen dat de verschillen waarschijnlijk binnenshuis helemaal niet zo groot waren. In de roman Apollyon komt naast de cynische, wereldwijze baron Starnmeer ook de onzekere, gevoelige Ewijk voor. Een vrijwel onverholen verwijzing naar de schrijver zelf. Meermaals heeft Bordewijk aangegeven spijt te hebben van de ‘openhartigheid’ in dit boek. Het vereenzelvigen van schrijver en fictie blijft iets wonderlijks. In elk geval blijkt uit deze hele studie dat Ferdinand en Johanna een gelukkig leven hebben geleid, met veel droge humor en dat ze, waar mogelijk, elke concessie hebben proberen te vermijden.
Guus Bauer
Elly Kamp – Ferdinand en Johanna, dubbelbiografie van schrijver F. Bordewijk en componiste J. Bordewijk – Roepman. Bas Lubberhuizen, Amsterdam. 480 blz. € 34,99.