Recensie: Robert Desnos – Een zwijnenboel & andere vertellingen
Gewapend met een boeket
Sinds afgelopen voorjaar is er weer een nieuwe, kleine uitgeverij genaamd Vleugels. Een dergelijk initiatief moet altijd worden toegejuicht. Je weet nooit hoelang ze het volhouden, wat dat aangaat zijn uitgeverijen een beetje als restaurants – het verschil is dat een uitgeverij smaakvolle uitgaven kan maken, maar dat dat in tegenstelling tot een restaurant waar ze smakelijke gerechten serveren nog niet meteen zegt dat ze zullen overleven; hoe dan ook, gerechten verdwijnen, boeken niet, al moet je soms even zoeken – maar met een beetje geluk hebben ze tijdens hun bestaan wat mooie uitgaven gemaakt. De kans is groot dat er lezenswaardige uitgaven zijn verschenen, want de kleine uitgeverij richt zich op het bijzondere, in tegenstelling tot de eenheidsworst waar de grote uitgeverijen ons doorgaans mee blij willen maken, uitzonderingen daargelaten natuurlijk. Gelukkig is er met de beste uitgaven van alle kleine uitgeverijen samen toch genoeg om de winter door te komen. Uitgeverij Vleugels heeft een Franse reeks en er zijn inmiddels onder andere bundels van Apollinaire en Valéry verschenen. Recentelijk kwamen er maar liefst drie uitgaven bij waar men meer van zou moeten weten. Een verhalenbundel van Boris Vian met de nieuwsgierig makende titel De man die van het Empire State Building sprong en andere verhalen. In de Volkskrant stond er eind oktober een recensie over van Wineke de Boer, aan wie ik de kennismaking met Vleugels te danken heb; de grote kranten, die in het algemeen goed hun best doen om de eenheidsworst van de grote uitgeverijen aan de man te brengen, zien gelukkig soms iets over het hoofd. Als je het wilt zien, is er overal wel geluk te vinden. Naast Vian is er een verhalenbundel van de surrealist Robert Desnos getiteld Een zwijnenboel & andere vertellingen, vertaald door Mirjam de Veth, bekend van haar vertalingen van Emmanuel Bove. Ze tekende – daar is het geluk weer – eveneens voor de vertaling van een kort verhaal van Bove, Plankenkoorts, door Vleugels uitgegeven in een fraaie, gelimiteerde uitgave. Volgens mij zijn de 90 exemplaren al bijna weg, dus wees er snel bij; geluk is te koop.
U gelooft dat natuurlijk niet, maar moet er dan werkelijk nog een pleidooi gehouden worden voor het lezen van Bove? Goed, op deze site is er een tweewekelijkse quiz genaamd ‘Literatuur of literette’, waarbij men één pagina krijgt te lezen om vervolgens te bepalen of het literatuur is of niet. Bij Bove heb je maar één alinea nodig. Hier volgt de eerste van Plankenkoorts:
Na een ongelukkig leven, zwervend van stad naar stad op zoek naar fortuin, leerde Pierre Waldeck op een avond een merkwaardige jonge vrouw kennen. Hoewel ze tussen prostituees leefde en een vermoeid, verlept gezicht had met trekken die verdronken onder slappe wangen, ging er geen dag voorbij of ze redde een arme stumper door haar goede raad. Olga heette ze. Ze droeg een mannenoverhemd, een los boord, een stropdas en een hoornen bril. Haar kortgeknipte haar droeg ze achterover gekamd. Het geheel had iets mannelijks en was bepaald niet innemend. Maar zodra ze iets zei, en zeker zodra ze haar goede raad voor zich hield, straalde ze direct zoveel ontreddering uit dat men zich aangetrokken voelde tot dit vreemde wezen.
Bove lezen is meer van hem, ja alles van hem willen lezen. Weer werk aan de winkel dus voor De Arbeiderspers volgend jaar, maar mochten zij om onverklaarbare, of misschien toch verklaarbare redenen niet willen meewerken, dan zal God er wellicht voor zorgen dat Vleugels zo goed wil zijn.
Robert Desnos was één van de belangrijkste surrealisten, een nogal flamboyante persoonlijkheid naar het schijnt, hij trouwde met Youki Foujita, een even extravagante als mooie vrouw. Overigens merkte een vriend, een surrealist, eens op dat de surrealisten altijd mooie vrouwen hadden – misschien was hij daarom ook surrealist. Dit is niet verwonderlijk: de mooie vrouw ís surrealistisch. Vanwege zijn bijdrage aan het Franse verzet werd Desnos opgepakt door de Gestapo en via diverse kampen, onder andere Buchenwald, belandde hij in Theresienstadt. Een ooggetuige meldt dat Desnos op een dag in een vrachtwagen zat die alle inzittenden naar de gaskamers zou brengen. Bij aankomst is er doodse stilte. Desnos begint de hand van iemand te lezen en voorspelt hem een lang leven met drie kinderen. Daarop leest hij de hand van een andere gevangene, en Desnos voorspelt hem hetzelfde: een lang leven en vele kinderen. Ieders handen leest hij en telkens weer dezelfde voorspelling. De kampbewaarders laten vervolgens de hele groep weer in de vrachtwagen terugkeren naar de barakken. Desnos zou sterven in 1945. De gedichten die hij in Theresienstadt schreef, zijn verloren gegaan. Er bestaat een foto van hem in het kamp in zwart-wit gestreepte kleding. Zijn ogen zijn afgewend, maar hij kijkt dromerig. In dit leven, zoals eerder gezegd een fantasie van hemel en hel, is niet alleen de mooie vrouw surrealistisch, maar ook het kamp.
Een bekende uitspraak van André Breton, de paus van de surrealisten, was dat de eenvoudigste surrealistische daad was om met een revolver de straat op te gaan en blind en zo snel mogelijk te vuren op de menigte. Wat dat aangaat, is de droom van het surrealisme werkelijkheid geworden. In het titelverhaal van Desnos’ bundel, ‘Een zwijnenboel’, grijpt ene Lenglumé, gewikkeld in een laken, een revolver en loopt het portaal op. Drie agenten komen naar binnen en hij richt. Drie schoten en ze zakken alle drie in elkaar. Dat surrealisme de burgerschrik was, vinden we expliciet terug in deze fraaie passage: ‘Lenglumé en Lespouazat kwamen samen de straat op. Bij het zien van twee bebloede, halfnaakte mannen, van wie de een het hoofd van een conciërge en een revolver vasthield en de ander een varkenskop en een bijl, vluchtten de mensen gillend weg.’ In het verhaal ‘Amandelen’ schrijft Desnos dat de lucht ‘aangenaam was als een glas Pernod dat nog niet leeg is’ en dat men ‘de schemering dronk, men doordrenkte zich ermee’ – ook dat was het surrealisme: een roes. In een kliniek, die een ‘slagerij’ wordt genoemd, gaat iedere tien minuten de deur naar de operatiekamer open en ‘een blèrend, jankend, snikkend kind dat bloed braakte’ komt door een deur naar buiten terwijl een ander kind ‘lijkbleek en verdoofd van angst’ zijn plaats innam. Henri Estival, een van de slachtoffers, schrijft Desnos, zou de sfeer van die dag later terugvinden in The Jungle van Upton Sinclair, over de slachthuizen van Chicago. Wellicht konden spitsburgers hier niet om kunnen lachen, om wraak te nemen zorgden ze voor kampen waar ze de mensen die zich zulke grappen veroorloofden vrolijk konden afslachten.
Vervolgens wordt het minder bloederig. In ‘Aan de oever van het meer’ vindt een man op een pad dat naar een meer leidt een vrouwenschoen en even verderop de andere. Bij een aanlegsteiger ziet hij ‘haar silhouet, voorovergebogen boven het modderige meer’, maar voordat ze in het vuile water wil springen, grijpt hij haar bij de arm, en dan blijkt dat hij een metalen staaf vasthoudt; ze heeft een geamputeerde arm en hij kijkt naar ‘het uiteinde van haak’ aan de stomp. De verhalen zijn niet hardcore surrealistisch, het gaat veeleer om mild absurdisme, maar in ‘De drie enen’ zijn we in dromenland, het koninkrijk van de surrealisten: ‘Als je niet alleen bent, als er naast je een geliefde ademhaling de uren aftelt zonder je te onderwerpen aan astronomische regels, vraag je dan af of je het fabelland van de nachtmerries en de dromen niet moet verkiezen boven de tragische sfeer van de liefde.’ Verderop staat dat ‘als je liefhebt en wilt liefhebben’ niet moet dromen. Deze sfeer van de liefde komt terug in ‘Roomservice’, waarin een man tijdens het biljarten verhaalt van zijn amoureuze avonturen als medewerker in een hotel met een hotelgast. Als ze hem aan de kant zet, trapt hij er niet meer in: ‘Mijn werk eerst en daarna niks: ik hou afstand.’ Moet je om lief te hebben toch niet dromen?
Voetfetisjisme vinden we in ‘De schoenengek’, maar het mooiste verhaal uit deze bundel is vermoedelijk ‘Een voorbijganger’, over een man, ‘groot, gebogen, donker gekleed, hij maakte een elegante indruk en had iets ouderwets’, en in zijn rechterhand zonder handschoen droeg hij een boeket witte bloemen dat hij achter zijn rug hield. De verteller komt erachter dat hij een vrouw schrik aanjoeg door haar te vragen of ze niet juffrouw Hélène Lemarchand was. Maanden later ontmoet hij de man opnieuw en weer ziet hij hem praten met een vrouw om vervolgens af te druipen. Ook haar blijkt hij te hebben gevraagd of ze juffrouw Lemarchand was. Later zal hij de man nog een keer vanuit de bus zien bij de Place de la République, ‘gewapend met zijn boeket’, en hij vraagt zich af ‘welke droom van een onmogelijke ontmoeting hij op deze manier najaagt via de meest uiteenlopende gezichten in de meest verschillende wijken van Parijs.’ Niet alleen de revolver, ook met een boeket de straat op gaan en diverse vrouwen aanschieten lijkt een daad van surrealisme.
‘De kale vrouw’ gaat, weinig verrassend, over een vrouw die kaal wordt. Een mooi beeld is de maanverlichte kermis waar ze de vrouw met de baard ontmoet. De kale vrouw vraagt of ze van haar houden vanwege de baard. En of, verzekert de vrouw; haar man is stikjaloers, overal krijgt ze bossen bloemen en liefdesbrieven. De kale vrouw is volgens de vrouw met de baard charmant en mooi, ook als ze haar pruik afzet. Als het over kinderen gaat, begint de kale vrouw te snikken. Ze krijgt een glaasje met iets sterks maar dan moet de vrouw met de baard gaan. Voordat ze vertrekt, geeft ze de kale vrouw nog een hortensia met de mededeling: ‘Kop op, ze houden van ons wie we zijn.’ Het cliché is het toppunt van surrealisme, zoals mijn surrealistische vriend me leerde. Het is een ingetogen besluit van een bundel die begon met een orgie van bloed. Ja, laten wij de surrealisten navolgen, opdat we niet onderaards leven, maar laten wij niet met revolvers de straat opgaan, dat is al te burgerlijk geworden, laten wij om schrik aan te jagen elegant gekleed en in de rechterhand zonder handschoen gewapend met een boeket witte bloemen de straat opgaan om diverse vrouwen aan te schieten met de vraag: ‘Bent u misschien niet juffrouw Hélène Lemarchand?’
Johannes van der Sluis
Emmanuel Bove – Plankenkoorts. Vertaald uit het Frans door Mirjam de Veth. Vleugels, Bleiswijk. (90 exemplaren) € 23,50.
Robert Desnos – Een zwijnenboel & andere vertellingen. Vertaald uit het Frans door Mirjam de Veth. Vleugels, Bleiswijk. 64 pagina’s, € 18,95.